Het drama op kasteel Marsdon

Ik was een paar dagen de stad uit geweest en vond Poirot bij mijn thuiskomst terwijl hij bezig was zijn koffertje te pakken.

‘A la bonne heure, Hastings. Ik was al bang dat je niet op tijd terug zou zijn om met me mee te gaan.’

‘Word je weggeroepen voor een nieuw geval?’ vroeg ik.

‘Zo is het. Ofschoon ik op het eerste gezicht moet zeggen dat het zaakje er niet veelbelovend uitziet. De Northern Union Verzekeringsmaatschappij heeft me gevraagd een onderzoek in te stellen naar de doodsoorzaak van meneer Maltravers, die een paar weken geleden zijn leven voor het lieve bedrag van £50.000 had verzekerd.’

‘Nou, en?’ vroeg ik heel geïnteresseerd.

‘Er was natuurlijk een zelfmoordclausule in de polis opgenomen. In geval van zelfmoord binnen het jaar zou de premie niet worden terugbetaald. Maltravers is normaal onderzocht en goedgekeurd door de arts van de maatschappij, en hoewel hij zijn eerste jeugd was gepasseerd, werd hij volmaakt gezond bevonden. Niettemin, afgelopen woensdag – eergisteren dus – is het lijk van Maltravers op het terrein van zijn kasteel in Essex aangetroffen, het kasteel Marsdon, en als doodsoorzaak is een inwendige bloeding opgegeven. Dat zou op zichzelf zo vreemd nog niet zijn als er niet tegelijkertijd minder gunstige berichten over zijn financiële positie de ronde deden. De Northern Union heeft al zonder enige twijfel laten vaststellen dat de overledene werkelijk op de rand van een faillissement stond. Dat verandert de zaak natuurlijk aanmerkelijk. Maltravers had bovendien een lieftallige jonge vrouw en men vermoedt dat hij alle contanten waarover hij kon beschikken bij elkaar heeft geraapt om de premies te kunnen voldoen van de levensverzekering die ten gunste van zijn vrouw is afgesloten, waarna hij zelfmoord heeft gepleegd. Zoiets is wel eens vaker voorgekomen.

In elk geval heeft mijn vriend Alfred Wright, een van de directeuren van de Northern Union, me gevraagd de feiten zorgvuldig te onderzoeken. Maar ik heb hem al gezegd dat hij er zich niet veel van moet voorstellen. Indien als doodsoorzaak was opgegeven dat hij aan een hartverlamming was overleden, dan had ik er meer fiducie in gehad. Dat zegt een huisarts als hij niet weet waaraan de patiënt is overleden. Maar een inwendige bloeding duidt op een vrij nauwkeurig vastgestelde oorzaak. Toch zullen we de nodige inlichtingen moeten inwinnen. Je hebt maar vijf minuten om je koffertje te pakken, Hastings. Dan nemen we een taxi naar Liverpool Street.’

Ruim een uur later stapten we uit een coupé van de Great Eastern op het stationnetje Marsdon Leigh. We vernamen dat kasteel Marsdon maar anderhalve kilometer verder lag. Daarom besloot Poirot te gaan wandelen. Dus liepen we de dorpsstraat uit.

‘Wat is je plan de campagne precies?’ wilde ik weten.

‘Eerst gaan we even bij de dokter langs. Ik heb namelijk gehoord dat er in Marsdon Leigh maar één dokter woont, dokter Ralph Bernard. Kijk, we zijn al bij zijn huis.’

Het huis was een behoorlijke villa, een beetje terzijde van de weg gelegen. Een koperen naamplaat op het hek droeg de naam van de dokter. We liepen de voortuin door en belden aan.

We hadden het geluk de dokter thuis te treffen. Hij hield spreekuur en op dat moment zat geen enkele patiënt in de wachtkamer. Dokter Bernard bleek een man op leeftijd te zijn, wat hoog in de schouders en voorover gebogen, maar met een prettige, vage manier van doen.

Poirot stelde zich voor en gaf hem toen tekst en uitleg van zijn komst, eraan toevoegend dat de verzekeringsmaatschappijen verplicht waren in gevallen als deze de feiten nauwkeurig na te gaan.

‘Begrijp ik, begrijp ik,’ zei dokter Bernard een beetje verstrooid. ‘Hij zal, gefortuneerd als hij was, zijn leven wel behoorlijk hebben verzekerd, denk ik.’

‘Dacht u dat hij gefortuneerd was, dokter?’

Er kwam een uitdrukking van verbazing op het doktersgezicht.

‘Was dat dan niet zo? Hij hield er twee auto’s op na, moet u weten, en het kasteel Marsdon lijkt me ook een aardig bezit, als je het kunt bewonen op de manier zoals hij het deed, hoewel ik geloof dat hij het heel goedkoop heeft kunnen aanschaffen.’

‘Ik weet dat hij de laatste tijd grote financiële verliezen moet hebben geleden,’ antwoordde Poirot, de dokter daarbij scherp observerend.

De dokter schudde alleen maar triest zijn hoofd. ‘Is het werkelijk? Wat gelukkig dan voor zijn vrouw dat er tenminste een levensverzekering is. Een allerliefst, charmant vrouwtje – volkomen van streek door deze onverwachte ramp. Een en al zenuwen, het arme kind. Ik heb natuurlijk geprobeerd haar alles zoveel mogelijk te besparen, maar de schok zelf was onvermijdelijk.’

‘Had u meneer Maltravers de laatste tijd nog wel eens behandeld?’

‘Waarde heer, dat heb ik nooit gedaan.’

‘Wat zegt u?’

‘Hij was, geloof ik, lid van de Christian Science, of zoiets dergelijks.’

‘U hebt het lijk toch onderzocht?’

‘Jazeker. Eén van de tuinlieden is me komen waarschuwen.’

‘Was de doodsoorzaak duidelijk?’

‘Volkomen. Het bloed stond hem op de lippen, maar het moet voornamelijk een inwendige bloeding zijn geweest.’

‘Lag hij toen nog op dezelfde plek waar hij was neergevallen?’

‘Ja,’ bevestigde de dokter. ‘Niemand had hem nog aangeraakt. Hij lag aan de rand van een jonge aanplant. Hij was er klaarblijkelijk opuit gegaan om kraaien te schieten, want er lag een klein jachtgeweer naast hem, dat daarvoor gebruikt wordt. De bloeding moet vrij plotseling zijn opgetreden. Zonder twijfel een maagzweer.’

‘Is er geen sprake van dat hij doodgeschoten kan zijn?’

‘Mijn waarde heer!’

‘O, neem me niet kwalijk,’ zei Poirot bedeesd. ‘Maar als mijn geheugen mij niet in de steek laat, dan heeft een arts bij een recent geval van moord een hartverlamming als doodsoorzaak opgegeven – en zijn diagnose pas gewijzigd toen de veldwachter er zijn aandacht op vestigde dat er een kogel door de hersenen van het slachtoffer was geschoten.’

‘U zult geen schotwonden aantreffen in het lichaam van Maltravers,’ zei dokter Bernard droog. ‘Is er nog iets heren, waarmee ik u van dienst kan zijn, anders…’

We volgden deze zachte wenk. ‘Goedemorgen, dokter en bedankt voor uw inlichtingen. À propos, u zag geen aanleiding sectie te verrichten?’

De dokter werd nu vuurrood en sputterde: ‘Geen haar op mijn hoofd! De doodsoorzaak was duidelijk, volkomen duidelijk. Het is onze plicht de nabestaanden van overledenen niet nodeloos te laten lijden.’

Hij draaide zich om en gooide de voordeur achter onze hielen met een dreun in het slot.

‘Hastings, wat is jouw indruk van dokter Bernard?’ vroeg Poirot, toen we verder wandelden in de richting van kasteel Marsdon.

‘Een hark van een vent!’ luidde mijn oordeel.

‘Juist. Jouw karakteriseringen liegen er niet om.’

Ik keek hem wat wantrouwend aan, maar hij scheen volkomen serieus te zijn. Er kwam echter een ondeugend lichtje in zijn ogen toen hij er slim aan toevoegde: ‘Behalve als er, zoals in dit geval, een mooie jonge vrouw in het spel is!’

Ik keek hem koel aan.

Bij aankomst op het kasteel werd de deur geopend door een kamermeisje van middelbare leeftijd. Poirot gaf haar zijn kaartje, tegelijk met een brief voor mevrouw Maltravers, afkomstig van de verzekeringsmaatschappij. Ze liet ons in een zijkamertje en ging haar mevrouw vertellen dat we er waren. Er ging een minuut of tien voorbij, toen verscheen een tenger figuurtje diep in de rouw, op de drempel.

‘Monsieur Poirot?’ stamelde ze.

‘Madame!’ Hoffelijk sprong Poirot overeind en ging haar tegemoet. ‘Ik kan u werkelijk niet zeggen hoe het mij spijt u op dit ogenblik lastig te moeten vallen. Maar u begrijpt… les affaires… die zijn onverbiddelijk!’

Mevrouw Maltravers liet zich door hem naar haar stoel leiden. Haar ogen waren rood van het huilen, maar deze tijdelijke ontsiering verhulde geenszins dat ze een bijzonder mooie vrouw was. Ze zal ten hoogste een jaar of zeven- à achtentwintig zijn geweest, zeer blond met heel grote blauwe ogen en een aardige, wat pruilende mond.

‘Het gaat over de verzekering van mijn man, nietwaar? Moet ik daarover al zo gauw worden lastig gevallen?’

Courage, madame, courage! Uw man heeft zijn leven voor een hoog bedrag verzekerd en in zulke gevallen moet een verzekeringsbedrijf zich altijd van enkele bijzonderheden vergewissen. Ik heb daarvoor opdracht gekregen. U kunt er op rekenen dat ik alles zal doen wat in mijn vermogen ligt om deze zaak zo tactisch mogelijk te regelen. Maar wilt u zo goed zijn mij in het kort even de feiten mee te delen die afgelopen woensdag zijn voorgevallen?’

‘Ik verkleedde me voor de thee,’ begon mevrouw Maltravers, ‘toen mijn meisje boven kwam – één van de tuinlui was net op het kasteel komen vertellen dat hij…’

Ze kon niet verdergaan.

Poirot legde zijn hand vol meegevoel op de hare. ‘Ik begrijp het. Het is ook voldoende. U had uw man die middag nog gezien?’

‘Niet na de lunch. Ik was naar het dorp gewandeld en had postzegels gekocht. Ik wist niet beter of hij was bezig in de tuin.’

‘Kraaien schieten zeker?’

‘Ja, hij had zijn buks bij zich en ik heb onderweg ook een paar schoten horen vallen.’

‘Waar bevindt zijn buks zich op dit moment?’

‘Ik geloof in de hal.’

Ze ging ons voor naar de hal en gaf het kleine wapen aan Poirot, die het vluchtig bekeek.

‘Ja, ik kan zien dat er twee schoten uit gelost zijn,’ verklaarde hij terwijl hij haar de buks weer overhandigde. ‘Nu zou ik, als dat mogelijk is, madame, graag eens even gaan kijken naar…’ Hier zweeg hij op delicate wijze.

Met afgewend hoofd antwoordde ze zacht: ‘Het meisje zal u wel even boven brengen…’

Het kamermeisje werd gebeld en ging Poirot voor. Ik bleef met de lieftallige, diep ongelukkige weduwe achter. Ik wist werkelijk niet of ik moest zwijgen of converseren. Ik waagde een paar stuntelige pogingen in algemene richting, waarop ze volkomen afwezig reageerde. Gelukkig duurde het niet lang voordat Poirot terugkwam.

‘Ik dank u zeer, madame,’ begon Poirot, ‘voor alle tegemoetkoming. Ik geloof niet dat men u hier verder nog voor zal hoeven lastig te vallen. À propos, was u er van op de hoogte hoe uw man er financieel voor stond?’

Ze schudde ontkennend het hoofd. ‘In geen enkel opzicht. Ik ben nogal dom in zulke dingen.’

‘Ah, juist. Dan zult u ons ook geen enkele aanwijzing kunnen geven ten aanzien van de vraag waarom hij onverwacht besloot een levensverzekering af te sluiten? Zoiets had hij nog nooit eerder gedaan, als ik het wel heb.’

‘Och, we waren pas iets meer dan een jaar getrouwd. Maar wat die verzekering aangaat: ik geloof dat hij dat heeft gedaan omdat hij zich absoluut in zijn hoofd had gehaald dat hij niet oud zou worden. Hij had namelijk een sterk voorgevoel van een vroege dood. Ik heb begrepen dat hij al eens eerder een inwendige bloeding had gehad en wist dat hij van een herhaling het ergste kon verwachten. Ik heb die sombere voorgevoelens tevergeefs bij hem trachten te verdrijven. Hij heeft helaas maar al te zeer gelijk gehad!’

In tranen nam ze afscheid van ons. Poirot maakte een van zijn karakteristieke gebaren toen we de oprijlaan weer afwandelden. ‘Eh bien! Klaar is Kees. Nu weer naar Londen, mijn waarde. Het lijkt wel of dit muisje geen staartje heeft… tenzij…’

‘Tenzij wat?’

‘Een kleine tegenstrijdigheid, meer niet! Heb je die opgemerkt? Heus niet? Toch zit het leven boordevol tegenstrijdigheden. Maar de man kan zichzelf onmogelijk van het leven hebben beroofd – er bestaat nog geen vergif dat iemand het bloed naar de mond brengt. Nee, nee, ik moet berusten in het feit dat alles helder en duidelijk is… maar wie hebben we daar?’

Een slanke jongeman kwam met grote stappen de oprijlaan af, ons tegemoet. Hij gaf taal noch teken bij het voorbijgaan. Hij zag er niet slecht uit, met een mager, donker gebronsd gezicht, dat wees op een verblijf in de tropen. Een tuinknecht, die dorre bladeren op een hoop veegde, leunde even op zijn bezem. Poirot liep op hem toe om hem te vragen: ‘Kunt u me misschien ook zeggen wie deze heer is? Kent u hem?’

‘Ik kan me zijn naam niet te binnen brengen, meneer. Ik heb hem wél eens gehoord. Vorige week heeft hij hier nog een nacht gelogeerd. Dinsdag, geloof ik.’

‘Vlug, mon ami! Achter hem aan!’

We liepen snel naar het kasteel terug, achter de slanke man aan. We zagen een in het zwart geklede gestalte op het terras, aan de zijkant van het kasteel, en de jongeman ging er rechtstreeks heen. We volgden hem, zodat we nog iets van de begroeting konden verstaan.

Mevrouw Maltravers wankelde even en verbleekte merkbaar. ‘Jij hier? Ik dacht dat je op zee zou zijn – op weg naar Oost-Afrika!’

‘Ik ben opgehouden door een telegram van mijn advocaat…’ begon de jongeman. ‘Mijn oude oom is plotseling in Schotland overleden en die heeft me wat nagelaten. Daarom leek het me verstandiger mijn passage te laten lopen, vooral toen ik in de krant las wat hier is gebeurd. Nu kom ik hier om te kijken of ik wellicht iets voor u kan doen. U zult wel iemand nodig hebben die allerlei zaken kan regelen.’

Op dat moment kregen ze ons in de gaten. Poirot deed een stap naar voren en verontschuldigde zich uitbundig voor het feit dat hij zijn wandelstok in de hal had laten staan. Zeer tegen haar zin stelde mevrouw Maltravers hem aan de gebronsde man voor: ‘Monsieur Poirot – kapitein Black.’

Een paar zinnen werden gewisseld, waarbij Poirot te horen kreeg dat kapitein Black in hotel Het Anker logeerde. Toen de vergeten wandelstok onvindbaar bleek (wat mij allerminst verwonderde) uitte Poirot nog enkele verontschuldigingen en gingen we weer weg.

We liepen heel snel naar het dorp terug en gingen naar hotel Het Anker.

‘Hier gooien wij ook ons anker uit, tot onze vriend de kapitein zich vertoont,’ legde Poirot uit. ‘Je hebt me zeker wel horen zeggen dat we beslist met de eerstvolgende trein naar Londen terug moesten? Mogelijk kreeg je de indruk dat ik dat meende. Maar nee – heb jij ook het gezicht van mevrouw Maltravers gezien toen ze die Black ontwaarde? Ze raakte ervan ondersteboven en hij – eh bien, hij was wel buitengewoon onderdanig, vond je ook niet? Hij was hier dinsdag ook al: de dag vóór de dood van de heer Maltravers. We zullen het doen en laten van die kapitein Black uitvoerig dienen na te gaan, Hastings!’

Een half uur later zagen we onze prooi inderdaad het hotelletje naderen. Poirot ging hem buiten vast tegemoet en kwam even later met hem in de kamer die ons was toegewezen.

‘Ik heb kapitein Black op de hoogte gebracht van het doel van ons onderzoek,’ legde hij uit. ‘U kunt zich voorstellen, monsieur le capitaine, dat ik popel van nieuwsgierigheid om iets te weten te komen over de geestestoestand waarin u meneer Maltravers hebt aangetroffen, vlak vóór zijn dood. Maar tegelijkertijd wil ik niet zo indiscreet zijn er mevrouw Maltravers, die nog niet over haar eerste verdriet heen is, naar te vragen. Omdat u hier zo vlak vóór de droeve gebeurtenis bent geweest, kunt u ons even waardevolle informatie verstrekken.’

‘Ik zal u van dienst zijn, voor zover dat in mijn vermogen ligt,’ antwoordde de jonge officier, ‘maar ik ben bang dat ik vorige week hoegenaamd niets opvallends aan hem heb gemerkt. U moet weten dat Maltravers wel een oude vriend van mijn vader en moeder is geweest, maar ik hem zelf nauwelijks kende.’

‘U kwam hier – wanneer ook weer?’

‘Dinsdagmiddag. Ik ging weer vroeg naar de stad terug op woensdagmorgen, omdat mijn schip omstreeks twaalf uur uit Tilbury vertrok. Maar ik ben niet meegegaan, omdat ik een telegram kreeg, zoals u me wellicht ook aan mevrouw Maltravers hebt horen vertellen.’

‘U stond op het punt naar Oost-Afrika terug te keren, als ik het wel heb?’

‘Ja. Ik ben daar al sinds het eind van de oorlog. Een prachtland!’

‘Inderdaad. En waarover ging dinsdagavond het gesprek aan tafel, als ik vragen mag?’

‘Dat weet ik werkelijk niet meer precies. Over van alles en nog wat. Maltravers informeerde belangstellend naar mijn ouwe lui. Wij hebben het ook over de internationale herstelbetalingen gehad. Mevrouw Maltravers wilde van alles weten over het leven in Oost-Afrika, en toen heb ik een paar verhalen verteld. Dat is zo ongeveer alles, geloof ik.’

‘Dank u zeer.’

Poirot bleef even stil en vervolgde toen op vriendelijke toon: ‘Staat u me een kleine proef toe? U hebt ons nu wel alles verteld van wat uw bewustzijn nog aan herinneringen bevat, maar ik zou zo graag ook nog iets meer uit uw onderbewustzijn vernemen.’

Black riep kennelijk verschrikt: ‘U doet toch niet aan psychoanalyse?’

‘Volstrekt niet!’ stelde Poirot hem gerust. ‘Het is heel eenvoudig. Ik noem u een willekeurig woord, en u geeft daarop het eerste het beste antwoord dat bij u opkomt. Zullen we beginnen?’

‘Ik vind het best!’ zei Black voorzichtig, maar je kon zien dat hij het allesbehalve lollig vond.

‘Hastings, schrijf jij de woorden eens op, wil je?’ vroeg Poirot.

Daarop haalde hij een knol van een horloge uit zijn vestzak en legde het demonstratief vóór zich op tafel. ‘Kunnen we starten? Goed. Eerst: Dag!’

Black zei daarop: ‘Nacht!’

Poirot ging verder, en geleidelijk volgden zijn antwoorden in sneller tempo.

‘Naam,’ zei Poirot. ‘Plaats,’ antwoordde Black.

En zo kregen we: Bernard – Shaw.

Dinsdag – Maaltijd.

Reis – Schip.

Land – Oeganda.

Verhaal – Leeuwen.

Buks – Boerderij.

Schieten – Zelfmoord.

Olifant – Slagtanden.

Geld – Advocaten.

‘Wel bedankt, kapitein. Hebt u misschien over een half uurtje nog een paar minuten voor me?’

‘Natuurlijk.’ De jonge militair keek hem nieuwsgierig aan en veegde zijn voorhoofd af toen hij opstond.

‘En nu, Hastings, gaat je zeker wel een licht op, is het niet?’ vroeg Poirot, toen de deur in het slot was gevallen.

‘Ik heb geen idee waar je heen wilt.’

‘Zegt dat rijtje woorden jou wat?’

Ik ging het nog eens aandachtig na, maar kon alleen maar mijn hoofd schudden.

‘Dan zal ik je op weg helpen. Om te beginnen antwoordde Black alles binnen de normale limiet, zonder aarzelen, zodat we mogen aannemen, dat hij zichzelf van geen enkele schuld bewust is. “Dag” en “Nacht” en “Plaats” en “Naam” zijn volkomen normale associaties. Ik begon met “Bernard” om te zien of dat hem aan de huisarts zou doen denken, als hij die ooit had ontmoet. Dat bleek duidelijk niet het geval te zijn. Na ons recente gesprek reageerde hij met “Maaltijd” op mijn “Dinsdag”, maar zijn antwoorden “Schip” en “Oeganda” wezen in de richting die hem werkelijk het meeste belang inboezemt. Hij zal aan tafel een leeuwenverhaal hebben afgestoken. Bij “Buks” volgde volkomen onverwacht: “Boerderij” en bij “Schot” onmiddellijk “Zelfmoord”. Deze associaties lijken duidelijk. Hij dacht aan een man die op een boerderij met een buks zelfmoord heeft gepleegd. Ik weet niet waar. Maar hij was met zijn gedachten aan tafel, waar hij zijn leeuwenverhaal had verteld. Ik geloof dat ik er niet ver naast zit als ik veronderstel dat hij bij dezelfde gelegenheid ook een verhaal van een zelfmoord heeft verteld, op een boerderij in Oeganda, met een buks gepleegd. Ik zal kapitein Black eens vragen ons dat zelfmoordverhaal te vertellen, op dezelfde manier als hij dat dinsdag aan tafel heeft gedaan.’

Black kwam er onmiddellijk mee voor de dag. ‘Ja, ik heb hun dat verhaal vorige week aan tafel verteld, realiseer ik me nu. Een jonge vent had zich daar op een boerderij voor zijn kop geschoten. Met een buks. Hij zette de loop tegen zijn verhemelte en de kogel bleef in de hersenen steken. Alle dokters stonden eerst voor een raadsel – ze vonden alleen maar wat bloed op zijn lippen en in zijn mond. Maar wat heeft dat…’

‘Met meneer Maltravers te maken, bedoelt u? Wist u dan niet dat hij gevonden werd met een buks naast zich op de grond?’

‘Wilt u daarmee zeggen dat mijn verhaal hem op het idee kan hebben gebracht? Dat is verschrikkelijk…’

‘Trek het u vooral niet te veel aan. Het had er toch op de een of andere manier van moeten komen. Komaan, nu moet ik Londen even bellen.’

Poirot had een lang interlokaal gesprek en keerde in gedachten verdiept bij ons terug. ’s Middags ging hij er in zijn eentje op uit, en het was pas tegen zeven uur ’s avonds dat hij aankondigde dat hij nu de weduwe niet langer onkundig mocht laten van wat er was gebeurd. Mijn meedeleven gevoel ging al zonder voorbehoud naar haar uit. Zonder één cent achter te blijven in de wetenschap dat haar man een eind aan zijn leven gemaakt had met het doel haar verzorgd achter te laten, zou voor iedere vrouw een te zware last zijn. In mijn hart koesterde ik echter in het geheim de hoop dat kapitein Black er naderhand in zou slagen haar te troosten, wanneer het eerste verdriet wat geluwd was. Hij bewonderde haar kennelijk heel erg.

Ons onderhoud met de weduwe was pijnlijk. Ze weigerde eenvoudig met grote felheid iets te geloven van wat Poirot haar vertelde, en toen ze tenslotte door de feiten was overtuigd, zakte ze in tranen in elkaar. Een onderzoek van het lijk veranderde onze vermoedens in zekerheid. Poirot had erg met de jonge vrouw te doen, maar hoe dan ook, hij trad op namens de verzekeringsmaatschappij en kon moeilijk anders handelen. Terwijl hij aanstalten maakte om weg te gaan, zei hij vriendelijk tegen mevrouw Maltravers: ‘Iemand als u moest toch weten, madame, dat er geen doden bestaan!’

‘Wat bedoelt u daarmee?’ stamelde ze met steeds groter wordende ogen.

‘Hebt u nooit deelgenomen aan een spiritistische seance? U bent namelijk mediamiek.’

‘Dat hebben ze me wel eens eerder verteld. Maar u gelooft toch niet in spiritisme, hoop ik?’

‘Madame, ik heb veel onverklaarbare dingen in mijn leven gezien. U weet ook dat ze in het dorp vertellen dat het hier spookt op het kasteel?’

Ze knikte instemmend, maar op dat ogenblik kwam het meisje aankondigen dat ze ging opdienen.

‘Wilt u, voor u gaat, nog een hapje mee-eten?’ vroeg mevrouw.

We namen deze invitatie dankbaar aan en ik dacht zelfs dat onze aanwezigheid haar misschien goed zou kunnen doen, omdat haar aandacht daardoor wat zou worden afgeleid.

We waren net goed en wel klaar met de soep, toen we buiten de deur een gil hoorden en het servies op de grond hoorden kletteren. We sprongen overeind. Het kamermeisje kwam tevoorschijn, met haar hand tegen haar hart gedrukt.

‘Er stond een vreemde man in de gang…’

Poirot holde naar buiten en was spoedig terug. ‘Geen mens te zien!’ verklaarde hij.

‘Heus niet?’ vroeg het meisje ontdaan. ‘O, ik ben me werkelijk doodgeschrokken.’

‘Waarom?’

Ze kon alleen maar op fluisterende toon zeggen: ‘Ik dacht eigenlijk dat het meneer was, het was precies meneer, ziet u…’

Ik zag dat mevrouw Maltravers een schok had gekregen. Ik moest denken aan het oude bijgeloof waarbij mensen zelfmoord hebben gepleegd, geen rust kunnen vinden. Haar gedachten gingen stellig ook in die richting, daar ben ik van overtuigd, want even later greep ze met een kreet Poirot bij zijn arm. ‘Hoorde u dat? Driemaal kloppen op het venster? Zo deed hij ook altijd als hij de ronde deed om het kasteel!’

‘O, maar dat doet de wind,’ riep ik. ‘De klimop tikte tegen het raam!’

Toch werden we allen door een zonderlinge vrees bevangen. Het kamermeisje was volkomen van streek en toen de maaltijd voorbij was smeekte mevrouw Maltravers Poirot nog niet dadelijk weg te gaan. Ze was kennelijk doodsbang om alleen te worden gelaten. Zo zaten we bij elkaar in de zijkamer. De wind stak steeds meer op en gierde naargeestig om het oude kasteel. Tot tweemaal toe ging de kamerdeur langzaam vanzelf open, en elke keer klampte mevrouw zich doodsbang aan mij vast.

‘O, maar die deur is betoverd!’ riep Poirot eindelijk boos uit. Hij sprong van zijn stoel op, sloot hem opnieuw en draaide daarop de sleutel in het slot om. ‘Nu blijft hij dicht!’

‘O, doe dat niet!’ hijgde ze angstig, ‘als hij nu toch opengaat…’

Ze was nog niet uitgesproken of het onmogelijke bleek mogelijk. De afgesloten deur ging langzaam open. Ik kon vanwaar ik zat niet in de gang kijken, maar zij en Poirot zaten er met hun gezicht naartoe. Ze krijste toen ze zich tot hem wendde: één lange kreet.

‘Zag u hem? – dáár in de gang?’

Hij keek haar met grote ogen aan en schudde van nee.

‘Ik zag hem duidelijk. Mijn man. U moet hem ook gezien hebben!’ hield ze vol.

‘Madame! Ik zag niets. U voelt zich niet goed, u bent volkomen van streek…’

‘Ik mankeer niets. O, grote genade!’

Opeens gingen alle lichten zonder voorafgaande waarschuwing uit. In diepe duisternis klonken drie kloppen, zeer duidelijk hoorbaar. Mevrouw Maltravers kreunde. Toen zag ik het ook. Een verschijning. De dode die ik boven op bed had zien liggen, stond hier vóór ons, een vreemd licht uitstralend. Het bloed stond hem op de lippen en zijn rechterhand wees vooruit. Plotseling bleek een helder licht uit zijn hand te stralen. De lichtbundel ging Poirot en mij voorbij en viel op mevrouw Maltravers. Ik zag haar witte, verwrongen gezicht. Maar bovendien nog iets anders!

‘Mijn hemel, Poirot,’ schreeuwde ik. ‘Kijk eens naar haar hand, haar rechterhand, die is helemaal rood.’

Haar eigen ogen rustten op die rode hand. Toen zakte ze op de grond in elkaar. ‘Bloed!’ gilde ze hysterisch. ‘Ja… bloed! Ik heb hem vermoord! Ik heb het gedaan. Hij deed het me vóór. Toen heb ik de trekker overgehaald. Red me! Hij zal me vermoorden.’

Haar stem stierf weg in een gerochel.

‘Licht aan!’ riep Poirot luid.

Als bij toverslag ging het licht weer aan.

‘Klaar is Kees!’ vervolgde hij. ‘Heb je het ook gehoord, Hastings? En jij, Everett, heb je het ook verstaan? O ja, dit is meneer Everett, een eersterangs acteur. Ik heb hem vanmiddag opgebeld. Zijn grime was uitstekend, vond je niet? Precies Maltravers, zoals hij op zijn doodsbed lag. Met zijn zaklantaarn en de nodige fosfor maakte hij een helse indruk. Raak haar rechterhand niet aan, Hastings. Rode verf geeft af! Toen het licht uitging greep ik haar bij de hand, weet je? Nu moeten we alleen zorgen dat we de laatste trein niet missen. Inspecteur Japp staat voor het raam. Het is een gure avond, maar hij heeft de tijd gekort door zo nu en dan tegen de ruit te tikken.

Je moet weten,’ vervolgde Poirot, toen we in een pittig tempo door de wind en de regen liepen, ‘dat er een tegenstrijdigheidje in het geval zat. De huisdokter scheen namelijk in de mening te verkeren dat de overledene lid van de Christian Science was. Wie kon hem dat idee hebben bijgebracht? Niemand anders dan mevrouw Maltravers. Maar tegen ons beweerde ze dat haar man zich ernstig ongerust had gemaakt over zijn gezondheid. Verder was ze volkomen ondersteboven toen de jonge kapitein Black onverwacht weer voor haar stond. En tenslotte, al weet ik dat het tot de goede toon behoort dat een jonge weduwe zielsbedroefd doet, leek het me wat overdreven zoveel rouge op je oogleden te smeren. Had je dat niet gezien, Hastings? Heus niet? Ik heb je al eerder gezegd dat jij je ogen in je zak hebt.

Hoe het ook zij, er waren nog maar twee mogelijkheden. Had het zelfmoordverhaal dat kapitein Black had verteld, meneer Maltravers een handige methode aan de hand gedaan om zichzelf van kant te maken? Of had de gastvrouw, die het verhaal ook had gehoord, daardoor een idee gekregen om haar man op listige wijze naar de andere wereld te helpen? Ik neigde tot dit laatste als het meest waarschijnlijke. Om zichzelf op die manier een kogel in zijn hersens te jagen, had hij de trekker waarschijnlijk met zijn tenen moeten overhalen. Als Maltravers zou zijn aangetroffen met één uitgetrokken laars, zou iemand ons dat vrijwel zeker hebben verteld. Zo’n eigenaardig detail zou men zich hebben herinnerd.

Nu was ik geneigd te denken dat dit moord en geen zelfmoord was, maar ik besefte dat ik geen enkel bewijs had om mijn theorie te ondersteunen. Vandaar de uitgebreide komedie die je vanavond hebt zien opvoeren.’

‘Wil je wel geloven dat ik me zelfs nu nog niet goed kan voorstellen hoe het geval zich in werkelijkheid moet hebben afgespeeld?’ zei ik.

‘Laten we dan bij het begin beginnen. Hier heb je een doortrapte intrigante, die volkomen op de hoogte was van de financiële debacle van haar man. Ze had hem waarschijnlijk alleen om zijn geld getrouwd en was die veel oudere man al lang beu. Ze brengt hem ertoe zijn leven hoog te verzekeren met haar als begunstigde en loert dan op middelen om haar doel te bereiken. Toevallig wordt haar een idee aan de hand gedaan… door dat vreemde verhaal van de jonge soldaat. Een dag later, wanneer ze denkt dat monsieur le capitaine goed en wel op zee zit, lopen zij en haar man over het terrein van het kasteel. Ze begint: “Wat een merkwaardig verhaal was dat, wat kapitein Black gisteren aan tafel vertelde. Zou iemand zichzelf zo van het leven kunnen beroven? Laat me eens zien of dat mogelijk is?” De arme dwaas laat het haar zien. Hij houdt de loop van zijn buks tegen zijn verhemelte. Zij legt even haar vinger op de trekker, kijkt hem lachend aan en zegt gekscherend: “Nu, mannetje, stel je voor dat ik eens afdrukte!”

En toen – en toen, Hastings – haalde ze de trekker over!’