De geschiedenis van de goedkope flat

In de gevallen die ik tot hiertoe heb verteld, ging Poirot bij zijn onderzoek uit van een feit dat centraal stond: van een moord of van een diefstal die had plaatsgevonden. Vandaaruit leidde zijn scherpzinnige deductie tot een gelukkige finale: de triomfantelijke onthulling. De gebeurtenissen die ik nu ga beschrijven, vormen een ogenschijnlijk onbelangrijke keten. Maar toen ze Poirots aandacht eenmaal hadden getrokken, bleken ze de aanloop te vormen tot een onheilspellende ontknoping.

Ik had de avond doorgebracht bij een van mijn oudste vrienden, Gerald Parker. Er waren, behalve wij tweeën, misschien nog een stuk of vijf andere mensen en het gesprek was, zoals dat vroeg of laat altijd gebeurde in aanwezigheid van Parker, gekomen op de moeilijkheden om in Londen tegenwoordig aan een woning te komen. Huizen, en in het bijzonder flats, zijn nu eenmaal Parkers stokpaardje. Na de oorlog had hij minstens in een stuk of zes verschillende flats gewoond. Zodra hij zich ergens had gevestigd, ontdekte hij onverwacht een nieuw onderkomen, waarnaar hij dan meteen verhuisde. Van die verhuizingen werd hij bijna altijd financieel iets wijzer, want hij was zakelijk sluw. Toch deed hij het alleen om de sport en niet uit het verlangen er geld uit te slepen. We luisterden naar Parkers verhalen zoals beginnelingen vol ontzag naar een ervaren rot luisteren. Toen kwam ieder op zijn beurt met sterke staaltjes voor de dag en op het laatst was het een Babylonische spraakverwarring van allerlei mensen die door elkaar heen zaten te praten. Maar ten slotte was alleen de jonge mevrouw Robinson nog maar aan het woord. Ze was pas getrouwd. Haar jonge echtgenoot was er ook. Ik had hen nog nooit eerder ontmoet, omdat ze pas kort tot Parkers kennissenkring behoorden.

‘Over flats gesproken,’ vertelde ze, ‘hebt u al gehoord, meneer Parker, hoe ongelofelijk wij hebben geboft? Wij hebben nu eindelijk een flat! In Huize Montagu nog wel.’

‘Ja,’ antwoorde Parker, ‘ik heb altijd wel gezegd dat er flats genoeg te krijgen zijn, maar vraag me niet tegen welke prijzen.’

‘Maar dat is het ‘m juist,’ vervolgde zij. ‘Onze flat is spotgoedkoop. Tachtig pond per jaar!’

‘Wat zegt u me daar? Huize Montagu? Toch niet vlak bij Knightsbridge? Een groot, fraai gebouw. Of hebt u het misschien over een gelijknamig blok ergens in een achterbuurt?’

‘Nee, nee, nee. Vlak bij Knightsbridge. Echt! Dat is nu juist zo geweldig.’

‘Geweldig? Het is een mirakel! Daar zit natuurlijk iets achter. Een reusachtig sleutelgeld of iets dergelijks?’

‘Welnee, helemaal geen sleutelgeld!’

‘Houd me vast, ik val van mijn stoel!’ kreunde Parker.

‘Maar we moeten wél het meubilair overnemen.’ ging mevrouw Robinson voort.

‘Ah, zie je wel!’ riep Parker triomfantelijk. ‘Ik wist wel dat er "maren" bij zouden komen!

‘Voor niet meer dan vijftig pond. En alles in prima staat.’

‘Dat vind ik het toppunt.’ moest Parker erkennen. ‘De tegenwoordige bewoners moeten gekken zijn, met een filantropisch trekje.’

Mevrouw Robinson keek enigszins aarzelend rond en er verscheen een rimpeltje tussen haar wenkbrauwen. ‘Het is wel vreemd, vindt u niet? Zou u denken dat… dat het er spookt?’

‘Nooit gehoord van een flat waar het spookt.’ beweerde Parker met aplomb.

‘Niet?’ vroeg mevrouw Robinson, die daardoor niet overtuigd was. ‘Maar er waren toch wel een paar vreemde dingen.’

‘Bijvoorbeeld…’ zei ik aanmoedigend.

‘Aha!’ zei Parker. ‘Onze criminele deskundige spitst nu zijn oren. Mevrouw Robinson, vertelt u hem alles maar eens. Hastings kan mysteries heel goed ontrafelen.’

Ik lachte zijn opmerking weg, maar voelde me toch wel gevleid.

‘Och, niet zo erg vreemd, meneer Hastings, maar toen we naar de makelaars gingen, Stosse and Paul – we waren nooit eerder bij hen geweest omdat ze alleen maar dure flats in Mayfair hebben, maar we dachten, komaan, we moeten maar eens gaan vragen – toen boden ze ons alleen maar flats van vier- en vijfhonderd pond per jaar, of anders kwamen er een hoog sleutelgeld en een groot bedrag aan vaste lasten bij. Toen we al aanstalten maakten om weg te gaan, omdat alles ons veel te duur was, zeiden ze zo langs hun neus weg dat ze er toevallig ook nog een van tachtig pond hadden, maar dat ze niet dachten dat die nog vrij zou zijn, omdat hij al enige tijd geleden was opgegeven en ze er veel mensen naartoe hadden gestuurd. Het was heel vervelend wanneer hun dat niet werd gemeld, want dan bleven ze mensen naar zo’n adres sturen, terwijl de woning misschien al enige tijd was verhuurd.’

Hier zweeg mevrouw Robinson even om op adem te komen. ‘Nou, we bedankten en zeiden dat het waarschijnlijk wel vergeefse moeite zou blijken, maar dat we toch even wilden gaan kijken. Wij er onmiddellijk heen. In een taxi, want je kon nooit weten. Nummer 4 was op de tweede verdieping, en stonden we net op de lift te wachten, of daar kwam Elsie Ferguson – een vriendin van me, kapitein Hastings, die ook op zoek is naar een flat – naar beneden. Ze zei: ‘‘Ik ben jullie deze ene keer voor. Maar toch geen succes gehad hoor, hij is al verhuurd!’’

Dat leek afdoende, maar John zei, het was zo goedkoop dat hij de flat toch wel eens wou zien. Misschien als we wat meer boden, of een sleutelgeld… je kon nooit weten! Afschuwelijk, hè, dat je zulke dingen moet doen? Ik schaam me dood, maar ja, als je op jacht bent naar een woning…’

Ik gaf haar de verzekering dat ik wist, dat bij zulke jachtpartijen altijd de minst edele eigenschappen van de mensen over de meest edele triomfeerden en dat nietsontziend eigenbelang dan altijd de boventoon voerde.

‘In ieder geval gingen we naar boven en laat me die flat nu niet eens verhuurd zijn!’ ging ze voort. ‘Snapt u zoiets? Het meisje liet ons alles bekijken en toen verscheen de vrouw des huizes en binnen vijf minuten was alles in kannen en kruiken. Terstond te aanvaarden en vijftig pond contant voor het meubilair. De volgende dag hebben we het huurcontract getekend en morgen trekken we erin!’ Mevrouw Robinson zweeg even triomfantelijk.

‘Wat nu te denken van die mevrouw Ferguson?’ vroeg Parker. ‘Vooruit, Hastings, laat jouw conclusies eens horen!’

‘Zo klaar als een klontje,’ beweerde ik met veel aplomb. ‘Ze had bij de verkeerde flat aangebeld!’

‘O, kapitein Hastings, wat knap van u!’ kraaide mevrouw Robinson vol bewondering.

Maar toch wilde ik wel dat Poirot erbij was geweest. Soms heb ik het gevoel dat hij mijn vermogens onderschat.

 

Het hele geval was nogal vermakelijk en ik legde het daarom de volgende morgen als een zogenaamd probleem aan Poirot voor. Hij leek zeer belangstellend en vroeg me nogal gedetailleerd naar de huurprijzen van flats in verschillende wijken.

‘Een merkwaardig verhaal,’ zei hij, in gedachten verzonken. ‘Excuseer me, Hastings. Ik moet even een luchtje scheppen.’

Toen hij een uurtje later thuis kwam glinsterden zijn ogen van opwinding. Hij deponeerde zijn wandelstok op tafel en wreef met de mouw van zijn jas zoals gewoonlijk zorgvuldig zijn hoed schoon voordat hij begon.

‘Het treft bijzonder, mon ami, dat we geen zaken van belang onderhanden hebben. Nu kunnen we ons totaal wijden aan het huidige onderzoek.’

‘Welk onderzoek bedoel je?’

‘Dat naar de opmerkelijk lage huur van de nieuwe flat van jouw vriendin, mevrouw Robinson.’

‘Poirot, dat meen je toch niet in ernst!’

‘In ernst, mijn waarde. Reken zelf maar na. De werkelijke huurprijs van die flats bedraagt niet minder dan driehonderdvijftig pond. Dat heb ik zojuist vernomen van de agent van de huisbaas. Desalniettemin wordt dit speciale flatje onderverhuurd voor tachtig pond. Waarom?’

‘Daar zal stellig iets aan mankeren. Misschien spookt het er, zoals mevrouw Robinson dacht.’

Poirot schudde onvoldaan zijn hoofd. ‘Dan blijft nog onverklaard dat haar vriendin vertelde dat de flat al lang verhuurd was terwijl zij hem meteen kon krijgen.’

‘Maar je zult het toch ongetwijfeld met me eens zijn dat die dame zich moet hebben vergist en bij de verkeerde flat heeft geïnformeerd? Dat is de enig mogelijke verklaring.’

‘Je kunt gelijk hebben, maar ook ongelijk. Blijft de vraag waarom tientallen andere liefhebbers die zijn komen kijken zijn weggestuurd en de woning ondanks de opmerkelijk lage huur nog vrij was toen mevrouw Robinson kwam opdagen.’

‘Dat bewijst eens te meer dat er iets loos aan moet zijn.’

‘Mevrouw Robinson lijkt daar niets van te hebben gemerkt. Heel vreemd is dat, vind je zelf niet? Kreeg jij een betrouwbare indruk van haar, Hastings?’

‘Het leek me een schat van een vrouw.’

Évidemment! Ze lijkt jou het beantwoorden van mijn vraag onmogelijk te hebben gemaakt. Beschrijf haar dus maar eens voor me.’

‘Wel, lang en knap, met mooi kastanjebruin haar…’

‘Ja, ja, jij hebt altijd een voorkeur voor kastanjebruin haar gehad,’ mompelde Poirot. ‘Maar ga door.’

‘Blauwe ogen en een mooie teint… dat is het wel, zou ik zo zeggen.’

‘En haar man?’

‘Een heel aardige kerel. Niet opvallend.’

‘Blond of donker?’

‘Zou ik niet weten… tussen beide in… en een doodgewoon gezicht.’

Poirot knikte. ‘Inderdaad, zo zijn er honderden… Hoe het ook zij, je bent sterker in je beschrijving en waardering van vrouwelijke kwaliteiten. Weet je iets van die mensen af? Zijn het goede vrienden van Parker?’

‘Ik geloof dat hij hen pas kort geleden heeft leren kennen. Maar hoe het ook zij, Poirot, je denkt toch niet?…’

Poirot hief zijn hand op. ‘Tout doucement, mon ami. Zei ik dat ik iets dacht? Het enige wat ik zei was: een hoogst merkwaardig verhaal. Maar er is nog geen sprankje licht in de duisternis, behalve wellicht de naam van de dame, hè, Hastings?’

‘Stella heet ze,’ antwoordde ik wat stijfjes. ‘Maar ik snap niet…’

Poirot viel me met een lachje in de rede. Hij scheen iets verbazend amusant te vinden.

‘Ha! Stella! Dat betekent ster, nietwaar? Heel aardig!’

‘Wat zou dat?’

‘Sterren zorgen voor licht in de duisternis! Voilà! Kalm aan, Hastings, maak je niet dik. Stel je niet aan of je beledigd bent. Ga mee naar Huize Montagu, voor een nader onderzoek.’

Ik ging benieuwd met hem mee. Het gebouwencomplex was voortreffelijk gerestaureerd. Een portier in uniform stond in het zonnetje voor de deur. Poirot sprak hem aan. ‘Pardon, weet u ook of meneer en mevrouw Robinson hier wonen?’

De portier was een man van weinig woorden, en kennelijk wat humeurig of wantrouwig van aard. Hij keek ons nauwelijks aan en bromde: ‘Nummer 4. Tweede verdieping.’

‘O, dank u. Weet u ook of ze hier al lang wonen?’

‘Een half jaar.’

Ik deed van verbazing een stap naar voren en was me daarbij bewust van het malicieuze grijnsje van Poirot. ‘Dat kan niet,’ riep ik uit. ‘U moet zich vergissen.’

‘Een half jaar.’

‘Weet u het zeker? De dame in kwestie is lang en knap, met kastanjebruin haar en…’

‘Klopt!’ antwoordde de portier. ‘ze hier net zes maanden geleden komen wonen, eind september.’

Hij scheen verder geen belang in ons te stellen en trok zich traag in de hal terug. Ik liep achter Poirot aan naar buiten.

Eh bien, Hastings?’ vroeg mijn vriend listig. ‘Ben jij er nu nog zo van overtuigd dat knappe vrouwen altijd de waarheid spreken?’

Ik gaf geen antwoord. Poirot was Brompton Road al ingeslagen, voor ik vroeg wat hij van plan was of waar we naartoe gingen.

‘Even naar de makelaars, Hastings. Ik zou ook dolgraag een flatje in Huize Montagu willen huren. Als ik het goed heb, zullen daar binnenkort verschillende interessante dingen gebeuren.’

We hadden geluk. Nummer 8 op de vierde verdieping was gemeubileerd te huur voor tien guineas per week. Poirot huurde het onmiddellijk voor vier weken. Buiten op straat maakte hij meteen een eind aan mijn protesten.

‘Kerel, ik verdien geld genoeg tegenwoordig. Waarom zou ik niet eens toegeven aan een opwelling? À propos, Hastings, heb jij een revolver?’

‘Jawel – maar niet op zak!’ antwoordde ik, ietwat opgewonden. ‘Denk je…’

‘Denk je dat je dat wapen nodig zult hebben? Dat is heel goed mogelijk. Het idee doet je deugd, zie ik. Het spectaculaire en het romantische spreken jou altijd aan.’

De volgende dag betrokken we onze tijdelijke woning. De flat was keurig gemeubileerd. Hij lag net zo gesitueerd als die van de Robinsons, alleen twee verdiepingen hoger.

De dag na de verhuizing was een zondag. ‘s Middags liet Poirot onze deur op een kier en riep me vlug mee te gaan, toen ergens beneden een klap weerklonk.

‘Kijk jij even over de trapleuning. Zijn dat die kennissen van je? Laten ze jou vooral niet in de gaten krijgen.’

Ik boog me over de leuning. ‘Ja, daar zijn ze,’ fluisterde ik.

‘Goed zo. Nu nog even wachten.’

Ongeveer een half uurtje later kwam er een jonge vrouw tevoorschijn in kakelbonte kleren. Met een zucht van voldoening keerde Poirot op zijn tenen in onze flat terug.

C’est ça! Na meneer en mevrouw verdwijnt de meid. Nu zal hun flat wel leeg zijn.’

‘Wat was je dan van plan?’ informeerde ik, weinig op mijn gemak.

Poirot was met kwieke tred naar onze bijkeuken gelopen en trok aan het touw van de kolenlift.

‘We laten ons gewoon zakken op de wijze van een vuilnisemmer,’ legde hij vrolijk uit. ‘Er is geen mens die ons zal zien. Het zondagse concert, het zondagse middaguitstapje en tot slot het zondagse dutje na het zondagse diner in Engeland – le rosbif! – dat alles leidt ieders aandacht af van de verrichtingen van Hercule Poirot. Kom mee, mijn vriend.’

Hij stapte in het houten liftje en ik volgde aarzelend zijn voorbeeld.

‘Wou je een poging tot inbraak ondernemen?’ vroeg ik.

Poirots antwoord klonk niet al te geruststellend. ‘Vandaag nog niet!’ zei hij.

We lieten het touw vieren en zakten voorzichtig tot aan de tweede verdieping. Poirot uitte een tevreden kreet toen hij zag dat de houten deur van de bijkeuken open stond.

‘Zie je dat? Geen mens denkt eraan overdag die deur te vergrendelen. En toch zou iedereen net zo gemakkelijk op en neer kunnen gaan als wij. s Avonds – ja, dán doen ze hem dicht, hoewel ook niet altijd. Maar daartegen zullen we voorzorgsmaatregelen nemen.’

Hij haalde gereedschap uit zijn zak en ging meteen behendig aan de slag om ervoor te zorgen dat de grendel vanuit de lift kon worden weggeschoven. Binnen drie minuten was hij klaar. Toen stak Poirot het gereedschap weer in zijn zak en trokken we ons weer omhoog naar onze eigen flat.

Die maandag bleef Poirot de hele dag weg, maar toen hij s avonds eindelijk terugkwam liet hij zich met een voldane zucht in een fauteuil neerploffen.

‘Hastings, zal ik je eens een verhaaltje vertellen? Een verhaal naar je hart, dat je aan jouw favoriete film zal doen denken?

‘Ga je gang!’ zei ik lachend. ‘Maar ik neem aan dat het een waar verhaal is en geen product van je fantasie.’

‘Het is maar ál te waar. Inspecteur Japp van Scotland Yard staat borg voor de juistheid. Ik dank het aan zijn vriendelijke bemiddeling dat ik het te weten ben gekomen. Luister, Hastings.

Ruim een half jaar geleden zijn er belangrijke plannen van de Amerikaanse marine gestolen. Zij betroffen de belangrijkste verdedigingswerken in hun grootste havens en zouden schatten waard zijn voor elke buitenlandse mogendheid, Japan, bijvoorbeeld. De verdenking viel op een jongmens, Luigi Valdarno, Italiaan van geboorte, die in een ondergeschikte functie aan het departement van Marine verbonden was en ongeveer in diezelfde tijd verdwenen is. Of Valdarno de werkelijke dief is geweest of niet blijft nog duister, maar hij werd in elk geval een paar dagen later in East Side te New York gevonden. Doodgeschoten. Er werden geen documenten op zijn lichaam aangetroffen.

Nu was Luigi Valdarno enige tijd daarvoor dikwijls in gezelschap gezien van een zekere juffrouw Elsa Hardt, een jeugdige concertzangeres, die juist haar entree had gemaakt en met haar broer in Washington woonde. Men wist van Elsa Hardts antecedenten hoegenaamd niets af, en zij verdween ongeveer gelijk met Valdarno van het toneel. Er zijn redenen om aan te nemen dat zij in werkelijkheid een internationale spionne van formaat was, die onder verschillende aliassen allerlei karweitjes had opgeknapt.

Terwijl de Amerikaanse Geheime Dienst alle pogingen in het werk stelde om haar op te sporen, hield men ook een paar onbetekenende Japanners die in Washington woonden, in de gaten. Men was er namelijk redelijk zeker van dat Elsa Hardt, nadat ze haar sporen voldoende had uitgewist, die heren in kwestie zou benaderen. Een van de heren is nu plotseling veertien dagen geleden naar Engeland vertrokken. Dit doet het vermoeden rijzen dat Elsa Hardt zich in Engeland bevindt.’

Poirot wachtte even. ‘Haar officiële signalement luidt: lang 1.76 m, blauwe ogen, kastanjebruin haar, heel knap, rechte neus, geen bijzondere kenmerken.’

Ik hapte naar adem. ‘Mevrouw Robinson!’ riep ik uit.

‘Die mogelijkheid bestaat,’ verbeterde Poirot me. ‘Verder hoorde ik dat een vreemdeling vanmorgen navraag heeft gedaan naar de bewoners van flat nummer 4. Daarom, mon ami, ben ik bang dat je vannacht je schoonheidsslaapje zult moeten verruilen voor een wake samen met mij, in de flat beneden. Gewapend met die uitstekende revolver van je, bien entendu!’

‘Met plezier!’ riep ik geestdriftig. ‘Wanneer beginnen we?’

‘Het uur van middernacht is niet alleen gewijd, maar ook bijzonder geschikt, naar mijn idee. Het is niet waarschijnlijk dat er vóórdien iets zal gebeuren.’

/klokslag twaalf uur lieten we ons voorzichtig in de kolenlift naar beneden zakken tot aan de tweede verdieping. Poirot had het houten deurtje al snel geopend. Het zwaaide de flat in. We klommen naar binnen, liepen de bijkeuken uit, naar de keuken. Daar namen we breeduit plaats in een paar gemakkelijke stoelen en lieten de deur naar de hal op een kier open.

‘Nu moeten we alleen maar afwachten,’ zei Poirot tevreden en deed zijn ogen dicht.

Naar mijn gevoel duurde het wachten eindeloos. Ik was doodsbenauwd dat ik in slaap zou sukkelen. Net dacht ik bij mezelf dat we daar wel een uur of acht gezeten hadden – naderhand bleek het maar één uur en twintig minuten te zijn geweest! – toen ik een zacht gekrab aan de deur meende te horen. Poirots hand raakte de mijne even aan. Ik stond op en samen liepen we behoedzaam in de richting van de hal. Inderdaad kwam het zachte geluid van die kant.

Poirot zette zijn lippen aan mijn oor: ‘Buitendeur. Hij zaagt het slot eruit. Zodra ik een teken geef, bespring je hem van achteren, maar geen moment eerder, hoor je, en houdt hem goed vast. Maar pas op, hij zal een mes bij zich hebben.’

Kort hierop hoorden we een schurend geluid. Een klein lichtcirkeltje scheen door de deur. Meteen ging dit licht weer uit en langzaam draaide de deur naar binnen open. Poirot en ik drukten ons plat tegen de muur. Ik hoorde de ademhaling van de man, toen hij me voorbij liep. Toen ontstak hij zijn zaklantaarn en onmiddellijk siste Poirot in mijn oor: ‘Allez!’

We sprongen tegelijk bovenop hem. Poirot wikkelde met een vlugge beweging een wollen sjaal om het hoofd van de indringer, terwijl ik zijn armen naar achteren draaide. De hele manoeuvre verliep bliksemsnel en geluidloos. Ik ontrukte hem een dolkmes. Poirot liet de wollen omslagdoek wat zakken, zodat de ogen van de man vrijkwamen, maar zijn mond stevig dichtgesnoerd bleef. Ik hield mijn revolver zo dat hij het wapen kon zien en zou begrijpen dat verzet zinloos was. Toen hij niet langer tegenspartelde hield Poirot zijn mond vlak bij zijn oor en begon zacht en snel tegen hem te fluisteren. Na een tijdje knikte de man instemmend. Poirot gaf met een handgebaar te kennen dat we muisstil moesten zijn en liep voor ons uit, de flat uit en de trap af. Onze gevangene volgde hem en ik sloot de stoet met getrokken revolver. Buiten op straat richtte Poirot zich tot mij. ‘Daar op de hoek staat een taxi. Geef mij je revolver. Die hebben we nu niet nodig.’

‘Maar als de kerel probeert te vluchten?’

Poirot glimlachte. ‘Dat zál hij niet doen.’

Een minuut later kwam ik met de taxi terug. De sjaal was nu van het gezicht van de vreemdeling verwijderd en ik stond stom verwonderd. ‘Het is geen Jap!’ zei ik fluisterend tegen Poirot.

‘Je opmerkingsgave is altijd je sterkste kant geweest, Hastings. Nee, de man is geen Japanner, maar een Italiaan.’

We stapten met zijn drieën in de taxi. Poirot gaf de chauffeur een adres op in St. John’s Wood. Nu tastte ik volkomen in het duister. Ik wou in het bijzijn van onze gevangene geen vragen stellen, maar deed vergeefse moeite enig licht op dit raadsel te werpen.

We stapten uit voor de deur van een huisje dat iets van de weg af stond. Een zwerver, die tamelijk aangeschoten naar huis wandelde, zwaaide over het trottoir en botste bijna tegen Poirot op, die nijdig tegen hem uitviel. Ik kon echter niet verstaan wat hij zei. We liepen nu gedrieën het trapje naar de voordeur op. Poirot trok hard aan de bel en beduidde ons een beetje opzij te gaan staan. Toen er geen antwoord kwam belde hij nog eens en nog eens aan en tenslotte bediende hij zich van de deurklopper, die hij minutenlang een luide roffel liet slaan. Eindelijk verscheen er licht in de vestibule en ging de voordeur voorzichtig een eindje open.

‘Wat wil je voor de drommel?’ vroeg een ruwe mannenstem.

‘Ik kom de dokter halen. Mijn vrouw is erg ziek.’

‘Hier woont geen dokter.’

De man stond al klaar om de deur dicht te gooien, maar Poirot zette er handig zijn voet tussen. Opeens werd hij de volmaakte karikatuur van een in drift ontstoken Fransman. ‘Wat zeg je, woont hier geen dokter? Dan ga ik de politie halen! Het is domweg je plicht met me mee te gaan. Ik blijf hier de hele nacht staan bellen en kloppen, als je dát maar weet!’

‘Waarde heer…’ de deur werd weer opengedaan en de man in kamerjas en op pantoffels deed nu een stap vooruit om Poirot wat te kalmeren, maar hij keek tegelijkertijd argwanend rond.

‘Ik ga de politie halen!’ riep Poirot, die aanstalten maakte om het trapje af te lopen.

‘Doe dat in s hemelsnaam niet!’ riep de man, die achter hem aan rende.

Poirot gaf hem nu plotseling een krachtige duw, zodat hij het trapje af viel. Op hetzelfde ogenblik drongen wij drieën naar binnen en gooiden de deur achter ons in het slot. ‘Vlug – hierheen!’ commandeerde Poirot, die de eerste de beste kamer binnenging en er het licht opstak. ‘En jij – stel je verdekt op achter het gordijn!’

Si, signor!’ antwoordde de Italiaan, die behendig achter de plooien van zacht rood fluweel verdween. Geen ogenblik te vroeg trouwens. Net toen hij uit het zicht verdwenen was, rende een vrouw het vertrek binnen. Het was een rijzige figuur met roodachtig haar. Ze droeg een scharlaken kimono om haar slanke gestalte.

‘Waar is mijn man?’ riep ze, verschrikt rondkijkend. ‘Wie zijn jullie?’

Poirot deed een stap naar voren en maakte een buiging. ‘Wij hopen dat uw man geen kou vat. Ik zag dat hij gelukkig pantoffels aan had en een warme kamerjas.’

‘Wie ben jij? Wat hebben jullie in mijn huis te maken?’

‘Het is volkomen waar, madame, dat wij nog niet het genoegen hadden kennis te maken. Wij betreuren dat in het bijzonder, omdat een van ons speciaal uit New York is overgekomen om u op te zoeken.’

Toen weken de gordijnen uiteen en kwam de Italiaan tevoorschijn. Tot mijn schrik zag ik dat hij met mijn revolver zwaaide, die Poirot ongetwijfeld zonder opzet in de taxi naast zich neer moest hebben gelegd.

De vrouw slaakte een doordringende gil en wilde zich al omdraaien en wegvluchten, maar Poirot had zich voor de gesloten deur geposteerd. ‘Laat me door,’ gilde ze, ‘anders vermoordt hij me!’

‘Wie heeft Luigi Valdarno doodgeschoten?’ vroeg de Italiaan met schorre stem, terwijl hij het wapen telkens op een van ons richtte. We durfden ons niet te bewegen.

‘Maar, Poirot! Dit is eenvoudig verschrikkelijk!’ riep ik. ‘Wat moeten we doen?’

‘Houd alsjeblieft je mond, Hastings. Ik geef je de verzekering dat onze vriend niet zal schieten voor ik het zeg.’

‘Daar ben je zeker van, hè?’ riep de Italiaan en hij keek op een onaangename manier naar ons.

Ik was daar niet zo zeker van, maar de vrouw wendde zich nu bliksemsnel tot Poirot met de vraag: ‘Wat wil je van me?’

Poirot boog. ‘Ik zou de intelligentie van juffrouw Elsa Hardt te laag aanslaan als ik dat vertelde.’

Met een flitsende beweging greep de vrouw een donker fluwelen kussen van de tafel, gemaakt in de vorm van een poes, waaronder de telefoon verborgen bleek te zitten. ‘Ze zitten in de voering van dit beest,’ zei ze.

‘Knap werk,’ zei Poirot waarderend. Hij liep van de deur vandaan. ‘Goedenacht, madame. Ik zal uw vriend uit New York aan de praat houden terwijl u zich uit de voeten maakt.’

‘Wat een stomme streek!’ bulderde de Italiaan. Hij hief zijn revolver en schoot op de vrouwengestalte die net de deur uitliep, op het moment dat ik me op hem stortte. Het wapen gaf alleen maar een onschuldige klik en Poirot zei verwijtend: ‘Vertrouw je je oude vriend nog altijd niet, Hastings? Ik houd er niet van mijn vrienden met geladen revolvers te zien rondlopen, en al zeker geen vage kennis. No, no, mon ami,’ vervolgde hij licht berispend tegen de luid vloekende Italiaan. ‘Kijk nu wat ik je bespaard heb. Anders hadden ze je nog opgehangen wegens moord. Denk vooral niet dat die mooie dame ons nu zal ontsnappen. Nee, nee, het huis is omsingeld. Ze lopen de politie dus om zo te zeggen in de armen. Is dat geen mooie en troostrijke gedachte? Ja, u mag het vertrek gerust verlaten. Maar wees voorzichtig – wees vooral voorzichtig. Ha, hij is weg! En mijn vriend Hastings staat me maar verwijtend aan te kijken! Het was toch allemaal zo eenvoudig! Vanaf het allereerste begin was het zo klaar als een klontje dat van de talloze sollicitanten naar flat nummer 4 in Huize Montagu, alleen de Robinsons in aanmerking kwamen. Hoezo? Waarom dat? Waaraan dankten zij – vrijwel op het eerste gezicht – dat voorrecht? Hun voorkomen? Zeer goed mogelijk, maar dat was tamelijk gewoon. Hun naam dan?’

‘Maar wat is een meer alledaagse naam dan Robinson?’ riep ik uit. ‘Die komt juist ontzettend vaak voor.’

‘Ah, sapristi! Dat is het juist! Elsa Hardt en haar broer of man of wat het precies van haar is, hadden bij aankomst uit New York een flat gehuurd op naam van Robinson. Ze horen op een gegeven ogenblik dat een van die geheime genootschappen, de Maffia of de Camorra, waar Luigi Valdarno ongetwijfeld lid van was, hen op de hielen zit. Wat doe je in zo’n geval? Ze kregen een lumineus idee. Ze wisten duidelijk dat hun achtervolgers geen van hen beiden persoonlijk kenden. Wat zou dus de eenvoudigste oplossing zijn? Ze bieden hun flat voor een absurd lage huur aan. Onder de duizenden jonge stellen die in Londen een flat zoeken, moeten zich meerdere Robinsons bevinden. Dat was een kwestie van geduld. Als je nu eens in het telefoonboek kijkt, zul je zien dat de kans dat er eens een blonde mevrouw Robinson opduikt, lang niet gering is. En wat gebeurt er dan? Degene die wraak wil nemen, arriveert. Naam en adres kloppen. De dader slaat toe. De wraak is genomen en juffrouw Elsa Hardt is zo vrij als een vogel. À propos, Hastings, je moet me nu toch eens voorstellen aan de echte mevrouw Robinson, dat lieve, openhartige vrouwtje! Wat zal ze wel zeggen als ze hoort dat er twee keer een inbraak in haar flatje is gepleegd? Laten we snel teruggaan. Ah, het lijkt wel of Japp daar met zijn mannen aan de deur is.’

De klopper werd op zeer hardhandige wijze gehanteerd.

‘Hoe ben je achter dit adres gekomen?’ vroeg ik Poirot terwijl ik hem achterna ging naar de voordeur. ‘O ja, je hebt natuurlijk de eerste mevrouw Robinson laten volgen toen ze de andere flat verliet.’

À la bonne heure, Hastings! Je gebruikt je grijze cellen ten langen leste. Nu Japp eventjes een verrassing bezorgen.’

Voorzichtig ontgrendelde hij de buitendeur. Toen stak hij de kop van de fluwelen poes om de hoek en liet een klaaglijk ‘Miauw!’ horen. Dit kwam voor de inspecteur van Scotland Yard zo volkomen onverwacht, dat hij een stap achteruit deed. ‘O, het is alleen maar een grapje van monsieur Poirot!’ riep de inspecteur uit, toen hij het hoofd van Poirot ontwaarde.

‘Heb je ze te pakken?’ informeerde deze.

‘Ja! Maar ze hadden de spullen niet bij zich.’

‘Juist. Daarom kwamen jullie hier maar eens kijken. Ik sta op het punt om met Hastings te vertrekken, maar eerst wil ik je nog een college geven over de zeden en gewoonten van een van de meest geziene huisdieren: de poes!’

‘In s hemelsnaam, houd op! U lijkt wel gek!’

‘De kat,’ doceerde Poirot, ‘werd al door de oude Egyptenaren aanbeden. Nog heden ten dage heet het een voorteken van geluk wanneer een zwarte poes onze wegen kruist. Deze nacht heeft een zwarte kat jouw pad gekruist, Japp. Het inwendige van mens of dier openlijk ter sprake brengen, geldt in Engeland als minder welopgevoed. Dat is mij bekend. Maar toch zou ik je bijzondere aandacht willen vragen voor de delicate binnenkant van dit exemplaar. Ik heb het over de voering.’

Met een plotselinge kreet graaide een collega van Japp het fluwelen beest uit de handen van Poirot. ‘O, ik vergat u voor te stellen, monsieur Poirot, dit is meneer Burt van de Amerikaanse Geheime Dienst.’

De geoefende vingers van de Amerikaan hadden al ontdekt wat hij zocht. Hij stond sprakeloos en kon Poirot alleen maar zijn hand toesteken. Toen kwam hij bij zijn positieven.

‘Aangenaam met u kennis te maken,’ zei meneer Burt.