De eerste minister ontvoerd

Nu de oorlog en de problemen die een oorlog met zich meebrengt achter ons liggen, denk ik dat ik de wereld zonder bezwaar mag vertellen over de rol die mijn vriend Poirot tijdens een nationale crisis heeft gespeeld. Het geheim is goed bewaard geweest. Zelfs geen fluistering erover heeft de pers bereikt. Nu bestaat de noodzaak van geheimhouding niet langer en acht ik het niet meer dan terecht dat Engeland weet hoe zij in de schuld staat bij mijn eigenaardige kleine vriend, wiens schitterende brein een grote ramp zo kundig heeft afgewend.

Het was op een avond na het eten, de juiste datum is niet belangrijk, ik kan volstaan met de mededeling dat het in de tijd was, dat onze vijanden de mond vol hadden van een vredesakkoord op basis van onderhandeling. Mijn vriend en ik zaten in zijn kamer. Toen ik als oorlogsgewonde uit dienst was gekomen, had ik een baan gekregen bij de rekrutering. Ik had er een gewoonte van gemaakt ’s avonds na tafel bij Poirot langs te gaan en met hem de interessantste gevallen te bespreken die hij op dat moment onder handen had.

Ik bracht ons gesprek op het meest opzienbarende feit van de dag: niets meer of minder dan de moordaanslag op David MacAdam, Engelands eerste minister. Het verslag dat in de bladen stond, was kennelijk zwaar gecensureerd. Er werden hoegenaamd geen bijzonderheden genoemd, behalve dan dat de eerste minister op werkelijk wonderbaarlijke wijze aan de dood was ontsnapt, doordat de kogel alleen zijn wang had geschampt.

Ik was van mening dat onze politie onverantwoord onvoorzichtig was geweest, daar anders zo’n aanslag onmogelijk had kunnen plaatsvinden. Ik begreep best dat er Duitse agenten in Engeland rondliepen die graag alles op het spel zetten om een dergelijk stout stukje uit te halen. ‘De vechtjas’, zoals de premier door zijn eigen partijgenoten werd genoemd, had in die dagen juist op krachtige en ondubbelzinnige wijze verzet aangetekend tegen de pacifistische invloeden die zich toen zo sterk deden gelden. Hij was veel meer dan eerste minister op dat ogenblik: hij was de personificatie van Engeland zelf. Wanneer hij zijn invloedrijke functie niet langer had kunnen uitoefenen, zou dat voor Engeland een verpletterende en verlammende slag zijn geweest.

Poirot was druk bezig zijn grijze pak schoon te maken met een sponsje. Nooit heeft er zo’n dandy bestaan als Hercule Poirot. Netheid en orde waren nu eenmaal zijn hartstocht. Op dat moment stonk het in zijn kamer naar benzine, en kon hij me beslist niet zijn volledige aandacht geven.

‘Ik luister zo meteen naar je, mon ami. Ik ben bijna klaar. Die vetvlek nog even, ik heb hem bijna weg. Ja, zo!’ Hij zwaaide triomfantelijk met zijn sponsje. Ik glimlachte en stak een nieuwe sigaret aan.

‘Nog iets belangrijks?’ informeerde ik enkele minuten later.

‘Ik help een – hoe heet zo iemand – een werkdame die haar echtgenoot is kwijtgeraakt. Een lastige zaak. Veel tact bij nodig. Want ik heb zo’n idee dat hij allesbehalve vrolijk zal kijken als we hem te pakken krijgen. Ja, wat doe je in zo’n geval? Wat mij betreft: ik heb met de man te doen. Het pleit voor zijn onderscheidingsvermogen dat hij van het toneel verdwenen is.’

Ik moest lachen. ‘Eindelijk,’ vervolgde Poirot, ‘die vetvlek is eruit. Nu ben ik tot je dienst.’

‘Ik vroeg wat je dacht van die moordaanslag op MacAdam.’

Enfantillage!’ antwoordde Poirot ogenblikkelijk > meteen?. ‘Geen mens kan dat au sérieux nemen. Een schot met een geweer, dat is nooit raak! Die methode is verouderd.’

‘Het scheelde dit keer anders maar een haartje!’ bracht ik hem in herinnering.

Poirot schudde ongeduldig het hoofd. Net toen hij daar op wilde reageren, stak de hospita haar hoofd om de deur en kwam zeggen dat er twee heren beneden stonden, die hem graag wilden spreken.

‘Ze willen niet zeggen wie ze zijn, meneer, maar ze zeggen dat het van het allergrootste belang is.’

‘Laat hen dan maar boven komen,’ antwoordde Poirot, terwijl hij zijn grijze pantalon zorgvuldig opvouwde. Enkele ogenblikken later werden de bezoekers binnengelaten, en ik voelde mijn hart sneller kloppen toen ik in de voorste niemand minder dan Lord Estair, de leider van het Lagerhuis, herkende. Zijn metgezel bleek de heer Bernard Dodge te zijn, ook een lid van het oorlogskabinet, en, naar ik wist, persoonlijk zeer bevriend met de eerste minister.

‘Monsieur Poirot?’ vroeg Lord Estair. Mijn vriend boog even. De grote man keek aarzelend naar mij en zei: ‘Ik kom in verband met een privé-aangelegenheid.’

‘U kunt tegenover kapitein Hastings vrijuit spreken,’ zei mijn vriend, die me een wenk gaf te blijven. ‘Hij heeft wel niet overal verstand van, maar voor zijn discretie sta ik in.’

Lord Estair bleef aarzelen, maar Dodge kwam tussenbeide. ‘Och, vooruit! Laten we er niet te lang omheen draaien. Ik zou me sterk moeten vergissen als niet binnenkort het hele land te horen kreeg in welke impasse we zijn geraakt. Tijd is nu alles.’

‘Neemt u plaats, als u wilt,’ zei Poirot beleefd. ‘Neemt u die gemakkelijke stoel, milord?’

Lord Estair schrok lichtelijk. ‘Kent u mij?’

Poirot glimlachte. ‘Zeker. Ik lees die kleine kranten met de foto’s. Hoe zou ik u niet kunnen kennen?’

‘Monsieur Poirot, ik kom u raadplegen voor een zeer dringende aangelegenheid. Ik moet op uw volstrekte geheimhouding kunnen rekenen.’

‘Daarvoor geef ik u mijn woord. Meer kan ik niet zeggen,’ zei mijn vriend groots.

‘Het betreft onze eerste minister. We verkeren in de allergrootste moeilijkheden.’

‘Wij zitten in de knel,’ zei de heer Dodge.

‘Is hij dan toch ernstig gewond?’ informeerde ik.

‘Gewond?’

‘Ja, door die geweerkogel.’

‘Och, meneer!’ riep de heer Dodge op verachtelijke toon. ‘Dat is alweer voltooid verleden tijd!’

‘Zoals mijn collega al opmerkte,’ vervolgde Lord Estair, ‘behoort die geschiedenis tot het verleden. Het was gelukkig een misser. Ik wou dat ik hetzelfde kon zeggen van de tweede poging.’

‘Is er dan een tweede poging ondernomen?’

‘Inderdaad, ofschoon > ander woord? ditmaal van heel andere aard. Monsieur Poirot, de eerste minister is spoorloos verdwenen.’

‘Wat zegt u?’

‘Hij is ontvoerd.’

‘Onmogelijk!’ riep ik stomverbaasd.

Poirot wierp me een vernietigende blik toe, ten teken dat ik verder mijn mond moest houden.

‘Al lijkt het dan onmogelijk, het is maar al te waar,’ vervolgde de lord.

Poirot keek Dodge eens aan. ‘U zei daarnet dat tijd alles was. Wat bedoelde u daarmee?’

De twee heren wisselden een blik en toen zei Lord Estair: ‘U hebt zeker wel van de komende Geallieerde Conferentie gehoord?’

Mijn vriend knikte bevestigend.

‘Om begrijpelijke redenen zijn er geen bijzonderheden meegedeeld over de tijd en plaats waarop die conferentie zal worden gehouden. Maar al heeft het juiste tijdstip dan nog niet in de bladen gestaan, u begrijpt dat dit in diplomatieke kringen al lang geen geheim meer is. De conferentie zal morgen – donderdag – in de avond worden gehouden te Versailles. Nu zal de ernst van de situatie u volkomen duidelijk zijn. Ik kan u niet verhelen dat de aanwezigheid van de eerste minister op deze conferentie van primair belang is. De pacifistische propaganda, door de Duitse agenten in ons midden op touw gezet, is de laatste tijd buitengewoon krachtig geworden. Men is algemeen van mening dat de sterke persoonlijkheid van de eerste minister het keerpunt van de conferentie zal betekenen. Zijn afwezigheid kan de noodlottigste gevolgen hebben, wellicht een ontijdige en rampzalige vrede. We hebben ook niemand die hem zou kunnen vervangen. Hij alleen kan Engeland vertegenwoordigen.’

Poirot keek nu zeer ernstig. ‘U beschouwt dus de ontvoering van de eerste minister als een rechtstreekse poging om de uitslag van de conferentie te beïnvloeden?’

‘Zeer beslist. Hij was namelijk al naar Frankrijk onderweg.’

‘En de conferentie wordt gehouden…?’

‘Morgenochtend om negen uur!’

Poirot haalde zijn enorme horloge te voorschijn. ‘Het is nu kwart vóór negen.’

‘Dus vierentwintig uur,’ zei Dodge bedachtzaam.

‘Plus een kwartier,’ verbeterde Poirot. ‘Vergeet dat kwartier vooral niet, monsieur. Het zou ons van pas kunnen komen. Nu graag enige bijzonderheden. Waar heeft men hem ontvoerd, in Frankrijk of in Engeland?’

‘In Frankrijk. Meneer MacAdam is vanmorgen naar Frankrijk overgestoken. Hij zou vanavond de gast zijn van onze opperbevelhebber en morgen doorgaan naar Parijs. Hij is met een torpedojager over het Kanaal gebracht. In Boulogne is hij afgehaald door een auto van het hoofdkwartier, met een adjudant van de opperbevelhebber.’

Eh bien?’

‘Nu, ze zijn uit Boulogne weggereden, maar nooit aangekomen.’

‘Hoe kan dat?’

‘Het moet een schijn-adjudant zijn geweest met een imitatie-legerauto. De echte wagen is later op een zijweg gevonden. Chauffeur en echte adjudant waren gekneveld.’

‘En de imitatie-legerauto?’

‘Is tot dusver nog altijd zoek!’

Poirot maakte een ongeduldig gebaar. ‘Ongelofelijk. Hij kan toch onmogelijk lange tijd geen aandacht trekken?’

‘Dat dachten wij ook. Het leek ons alleen een kwestie van grondig zoeken. Dat gedeelte van Frankrijk staat namelijk geheel onder militair gezag. We waren er dus van overtuigd dat de auto zou worden gesignaleerd. De Franse politie en de lui van Scotland Yard zitten er nu als gekken achterheen > achteraan?. Het is precies zoals u zegt: ongelofelijk. Maar tot dusver is er nog geen spoor van gevonden.’

Op dat ogenblik werd er op de deur geklopt. Een jonge officier kwam binnen, met een grote verzegelde enveloppe in zijn hand. Hij overhandigde deze aan Lord Estair. ‘Net doorgekomen uit Frankrijk, meneer. Ik heb hem volgens uw instructie hierheen gebracht.’

De minister scheurde de enveloppe heel snel open. Hij slaakte een kreet. De officier trok zich terug.

‘Hier hebben we eindelijk bericht. Dit telegram is net gedecodeerd. Nu hebben ze ook de andere wagen gevonden en de secretaris Daniels, ook gebonden en gekneveld en onder de chloroform, vlakbij, in een lege boerderij in de buurt van C… De man kan zich niets herinneren, alleen dat er iets op zijn neus en mond werd gedrukt door iemand achter hem, en dat hij tevergeefs getracht heeft zich los te rukken. De politie is van de betrouwbaarheid van zijn verklaring overtuigd.’

‘Hebben ze verder nog iets gevonden?’

‘Niets!’

‘Ook niet het lijk van de minister? Dan is er nog hoop. Maar vreemd is het. Waarom zouden ze hem eerst hebben willen doodschieten en doen ze nu zoveel moeite hem in leven te houden?’

Dodge schudde het hoofd. ‘Eén ding is volmaakt duidelijk. Ze zijn vastbesloten hem, ten koste van alles, van de conferentie weg te houden.’

‘Als het menselijkerwijze mogelijk is móet de eerste minister daar aanwezig zijn. Laten we hopen dat het nog niet te laat is. Nu, messieurs, vertelt u mij alles nog eens van voren af aan. Ik moet ook alles over die schietpartij weten.’

‘Gisteravond reed de eerste minister in gezelschap van een van zijn secretarissen, kapitein Daniels…’

‘Dezelfde die hem naar Frankrijk heeft vergezeld?’

‘Ja, dezelfde. Zoals ik zei, reden ze samen naar Windsor om bij de koning op audiëntie te gaan. Vanochtend vroeg keerde hij naar Londen terug. Toen is onderweg de moordaanslag gepleegd.’

‘Een ogenblikje alstublieft. Wat is dat voor een man, die kapitein Daniels? Hebt u zijn dossier?’

Lord Estair glimlachte. ‘Ik dacht wel dat u me daarnaar zou vragen. Het is een feit dat we niet veel van hem weten. Hij komt niet uit een bekende familie. Hij diende in het Britse leger en is een buitengewoon bekwaam secretaris, omdat hij zijn talen zo voortreffelijk beheerst. Ik geloof zelfs dat hij er zeven spreekt. Juist daarom had de eerste minister hem uitgekozen om mee naar Frankrijk te gaan.’

‘Heeft hij nog familie in Engeland?’

‘Een paar tantes. Een zekere mevrouw Everard, die in Hampstead woont, en juffrouw Daniels, die in de buurt van Ascot woont.’

‘Ascot? Dat is vrij dicht bij Windsor, is ’t niet?’

‘Ook dat feit hebben we niet over het hoofd gezien. Maar het leverde niets op.’

‘Acht u kapitein Daniels dus boven verdenking verheven?’

Er klonk enige bitterheid in Lord Estairs stem toen hij antwoordde: ‘Nee, monsieur Poirot. In deze tijd zal ik mij wel wachten zonder meer te verklaren dat iemand boven verdenking verheven zou zijn.’

Très bien. Verder begrijp ik, milord, dat de eerste minister, zoals vanzelf spreekt, voortdurend onder politiebewaking staat, zodat een aanslag op zijn persoon feitelijk tot de onmogelijkheden zou moeten behoren?’

Hier boog Lord Estair het hoofd. ‘Ook dat is het geval. De auto van de eerste minister werd van nabij gevolgd door een andere wagen, waarin detectives in burger zaten. Meneer MacAdam zelf wist van die voorzorgsmaatregel niets. Hij is een man zonder vrees. Hij zou in staat zijn hen op eigen houtje weg te sturen. Daarom treft de politie haar eigen maatregelen. Zo is ook zijn chauffeur O’Murphy een man van Scotland Yard.’

‘Een Ierse naam. Uit welk deel van Ierland is hij afkomstig?’ informeerde Poirot.

‘Ik geloof het graafschap Clare.’

Tiens! Maar gaat u door, milord.’

‘De premier is naar Londen teruggereden. Zijn auto was een gesloten wagen. Hij zat met kapitein Daniels achterin. De tweede wagen reed, zoals altijd, achter de zijne aan. Maar helaas heeft om de een of andere onverklaarbare reden de auto van de eerste minister de hoofdweg verlaten…’

‘Wellicht op een punt waar de hoofdweg een bocht maakt?’

‘Inderdaad. Waarom dacht u dat?’

‘O, c’est évident! Maar gaat u door.’

‘Om onbekende redenen heeft de wagen van de premier dus de hoofdweg verlaten,’ herhaalde Lord Estair. ‘De politieauto had dat niet dadelijk> meteen? in de gaten en is doorgereden op de hoofdweg. Iets verder op die slechts zelden gebruikte zijweg werd de wagen van de eerste minister toen opeens aangehouden door een groep gemaskerde mannen. De chauffeur…’

‘Die dappere O’Murphy!’ zei Poirot op bedachtzame toon.

‘De chauffeur was even beduusd en remde uit alle macht. De eerste minister stak zijn hoofd uit het portier. Onmiddelijk klonk een schot, gevolgd door nog een en nog een. Het eerste schramde zijn wang, het tweede miste gelukkig zijn doel. De chauffeur, die zich nu van het gevaar bewust was, reed direct met volle vaart verder, waardoor de groep mannen snel verspreid raakte.’

‘Dat was op het nippertje,’ zei ik met een gevoel van huivering.

‘Meneer MacAdam wenste niet dat er enige ophef gemaakt zou worden over de geringe kwetsuur die hij had opgelopen. Hij noemde het alleen maar een schrammetje. Hij liet even stilhouden bij een plaatselijk ziekenhuis, waar hij zich liet verbinden. Hij maakte zijn identiteit daar natuurlijk niet bekend. Daarna reed hij precies volgens reisplan linea recta naar Charing Cross, waar een speciale trein naar Dover voor hem gereed stond. Toen kapitein Daniels de politie een beknopt verslag van het gebeurde had gedaan > loopt niet lekker, vertrok hij op tijd met bestemming Frankrijk. In Dover lag de torpedoboot klaar. Te Boulogne werd hij, zoals u gehoord hebt, opgewacht door een imitatie-legerauto met de Engelse standaard voorop, en die ook verder tot in alle onderdelen perfect was.’

‘Meer hebt u mij niet mee te delen?’

‘Nee.’

‘Hebt u geen enkel detail over het hoofd gezien, milord?’

‘Och, één merkwaardigheid misschien.’

‘En die is?’

‘De auto van de premier is niet van Charing Cross naar huis gereden. De politie wenste O’Murphy aan een verhoor te onderwerpen. Daarom zijn ze direct op zoek gegaan. De wagen werd aangetroffen voor de deur van een onfris restaurant in Soho, waarvan bekend is, dat het een trefpunt voor Duitse spionnen is!’

‘En de chauffeur?’

‘Die bleek nergens te vinden. Hij is ook van het toneel verdwenen.’

‘Dus,’ zei Poirot bedenkelijk, ‘zijn er eigenlijk twee zoek geraakt: de eerste minister in Frankrijk en zijn chauffeur in Londen.’

Hij keek Lord Estair onderzoekend aan. Deze maakte een wanhopig gebaar. ‘Ik kan u alleen verzekeren, monsieur Poirot, dat ik gisteren iedereen in zijn gezicht zou hebben uitgelachen die me was komen vertellen dat O’Murphy een verrader was.’

‘Maar vandaag?’

‘Vandaag weet ik niet wat ik ervan moet denken!’

Poirot knikte ernstig. Hij keek weer op zijn horloge. ‘Ik begrijp dat u mij carte blanche geeft, messieurs. In ieder opzicht, bedoel ik. Ik moet kunnen gaan waarheen ik wil en op de wijze waarop ik dat wil.’

‘Uiteraard! Er gaat een extra trein naar Dover binnen een uur, met een nieuwe groep mensen van Scotland Yard. U wordt vergezeld door een officier en iemand van ons, die in alle opzichten tot uw beschikking staan. Gaat u daarmee akkoord?’

‘Volstrekt akkoord. Nog één vraag voordat u weer gaat, messieurs. Hoe kwam u ertoe zich tot mij te wenden? Niemand kent me, ik ben niet gewend aan de weg te timmeren in dit onmetelijke Londen.’

‘We hebben u uitgekozen op de bijzondere aanbeveling van een belangrijk persoon uit uw eigen land.’

Comment? Mijn oude vriend de Préfet…?’

Lord Estair schudde van nee. ‘Veel hoger dan de Préfet! Iemand wiens woord in België eenmaal wet was, en dat weldra wéér zal zijn! Dat heeft Engeland gezworen!’

Poirots hand maakte snel een theatraal saluut: ‘Laat dat zo mogen zijn! Messieurs, ik, Hercule Poirot, zal u trouw dienen. De hemel geve dat het nog niet te laat is. Maar het is allemaal duister, en ik zie nog geen enkel lichtje.’

‘Komaan, Poirot,’ riep ik vol ongeduld toen ik de deur achter de heren gesloten had, ‘wat denk je ervan?’

Mijn vriend was druk bezig een miniatuurkoffertje te pakken. Al zijn bewegingen waren handig en vlug. Bedachtzaam schudde hij zijn hoofd. ‘Ik weet werkelijk niet wat ik ervan moet denken. Mijn verstand laat me in de steek.’

‘Net zoals je al zei: waarom zouden ze hem ontvoeren, als je kunt volstaan met één kogel of één tik op zijn hoofd?’ dacht ik hardop.

‘Pardon, mon ami, dat heb ik niet gezegd. Ze hebben er klaarblijkelijk meer belang bij hem levend in handen te krijgen.’

‘Maar waarom dat?’

‘Omdat onzekerheid paniek veroorzaakt. Dat is één reden. Als de eerste minister dood was, zou het een ramp zijn, maar men zou het feit onder ogen zien. Nu is er alleen maar de verlammende invloed van de onzekerheid: is hij nog in leven? Is hij dood? Niemand weet het en tot ze het weten kan er niets definitiefs worden gedaan. Zoals ik je al heb gezegd, veroorzaakt onzekerheid paniek en dat is het doel van les Boches. Als de ontvoerders hem ergens verborgen houden, kunnen ze met beide zijden onderhandelen. De Duitse regering is gewoonlijk nogal op de penning, maar in een geval als het onderhavige zal zij wel bereid zijn een flink bedrag op te hoesten. Verder lopen ze niet het risico te worden opgehangen. Nee, zij hebben zonder enige twijfel voor een ontvoering gekozen.’

‘Als dat het geval is, waarom zouden ze dan eerst een poging hebben gedaan hem neer te schieten?’

Poirot maakte een boos gebaar. ‘Dat is ook voor mij het onbegrijpelijke. Het is onverklaarbaar stom! Ze hebben alles netjes voor elkaar (en hoe! alle hulde!) om hem te ontvoeren, en riskeren niettemin de hele zaak door een melodramatische aanslag die eerder in een film thuis hoort en even onwerkelijk is. Het is niet> Ik zou hier niét van maken. Alleen franse woorden staan cursief en alles waar de nadruk op ligt wordt met een accent aangegeven. te geloven, een gemaskerde bende, op nog geen vijfendertig kilometer afstand van Londen!’

‘Misschien waren het twee geheel op zichzelf staande aanslagen, helemaal los van elkaar,’ opperde ik.

‘O, nee, dat zou al te toevallig zijn. Dan rijst bovendien de vraag: wie> idem (wié) is hier de verrader? Er moet een verrader in het spel zijn, de eerste keer zeker! Is dat Daniels of O’Murphy? Het moet één van beiden zijn, want waarom heeft de auto anders de hoofdweg verlaten? We kunnen niet veronderstellen dat de eerste minister de moord op hemzelf oogluikend zou hebben toegelaten. Heeft O’Murphy dat op eigen gelegenheid gedaan of op verzoek van Daniels?’

‘Het is ongetwijfeld werk van O’Murphy geweest.’

‘Inderdaad, want als Daniels opdracht zou hebben gegeven, had de eerste minister dat gehoord en zou dan naar de reden hebben geïnformeerd. Maar er zijn nog te veel tegenstrijdigheden in dit hele geval. Als O’Murphy betrouwbaar was, waarom sloeg hij dan die zijweg in? Maar als hij een verrader was, waarom is hij dan met vol gas doorgereden nadat er pas twee kogels waren afgevuurd? Daardoor heeft hij waarschijnlijk het leven van de eerste minister gered. Maar als hij wérkelijk betrouwbaar was, waarom is hij dan van Charing Cross regelrecht naar dat spionagenest in Soho gereden?’

‘Het ziet er niet al te best uit,’ was mijn mening.

‘Laten we het geval dus methodisch bekijken. Wat hebben we vóór en wat tégen die twee mensen? Laten we met O’Murphy beginnen. In de eerste plaats pleit tegen hem dat hij de hoofdweg heeft verlaten; verder dat hij Ier is uit het Graafschap Clare en dat hij op een zeer veel suggererende manier is verdwenen.

Vóór pleiten: de snelheid waarmee hij is doorgereden en derhalve het leven heeft gered van de eerste minister; het feit dat hij aan Scotland Yard verbonden is en gezien de taak die hem was toegewezen, een vertrouwde detective lijkt te zijn.

Nu Daniels: tégen hem pleit niet veel, alleen het feit dat er zo weinig bekend is van zijn antecedenten en dat hij te veel talen spreekt om een goed Engelsman te kunnen zijn! (Pardon, mon ami, maar als linguïsten slaan jullie altijd een erbarmelijk figuur).

Het enige dat dus vóór hem pleit, is het feit dat ze hem gebonden en gekneveld en onder de chloroform hebben gevonden – wat niet doet vermoeden dat hij iets met de onderneming te maken had.’

‘Hij kan zich toch zelf hebben gekneveld en vastgebonden, om zo geen achterdocht te wekken?’

Poirot schudde zijn hoofd. ‘De Franse politie zou zich daardoor niet om de tuin laten leiden. Bovendien, als hij zijn opzet eenmaal zou hebben bereikt en de eerste minister goed en wel ontvoerd was, zou het weinig zin hebben zelf achter te blijven. Het is wél mogelijk dat zijn medeplichtigen hem hebben vastgebonden en verdoofd, maar ik snap niet wat ze daarmee wilden bereiken. In elk geval kan hij nu weinig voor hen doen, want zolang dit geval met de premier niet opgehelderd is, wordt Daniels natuurlijk zorgvuldig geschaduwd.’

‘Misschien hoopte hij de politie op een vals spoor te zetten?’

‘Waarom heeft hij dat dan niet gedaan? Hij vertelt alleen maar dat hem iets over neus en mond werd geduwd en dat hij zich verder niets kan herinneren. Dat brengt niemand op een verkeerd spoor. Het lijkt alleen maar simpelweg de waarheid.’

‘Maar goed,’ zei ik, op de klok kijkend. ‘Ik geloof dat we nu echt beter naar het station kunnen gaan. Je kunt in Frankrijk misschien meer aanknopingspunten vinden.’

‘Het is mogelijk, mon ami, maar ik betwijfel het. Ik vind het nog altijd ongelofelijk dat ze onze eerste minister op zo’n klein terrein niet hebben gevonden, waar het ontzettend moeilijk moet zijn hem verborgen te houden. Als de militairen en de politie van twee landen hem niet kunnen vinden, zie ik nog niet hoe ik dat wél zou kunnen.’

Aan het station van Charing Cross werden we opgewacht door Dodge. ‘Dit is detective Barnes van Scotland Yard en dit is majoor Norman. Zij staan volledig tot uw beschikking. Ik wens u succes. Het is een netelige zaak, maar ik heb alle hoop nog niet opgeheven. Nu moet ik weg.’ De minister vertrok haastig.

We praatten nog even met majoor Norman. Te midden van een groepje op het perron herkende ik een mannetje met het gezicht van een fret, dat met een lange, blonde man stond te praten. Het was een oude kennis van Poirot – inspecteur Japp, volgens zeggen een van de slimste ambtenaren van Scotland Yard. Hij kwam naar ons toe en begroette mijn vriend opgewekt.

‘Ik hoorde dat u ook achter deze zaak aanzit. Een knap stuk werk. Tot nu toe zijn ze er met de buit vandoor. Maar ik geloof nooit dat ze hem lang verborgen kunnen houden. Onze mannen halen er nu de fijne kam doorheen. Ik kan er niets aan doen, maar ik heb zo’n gevoel dat het nog maar een kwestie van uren is.’

‘Als hij nog leeft,’ merkte de lange detective somber op.

Japp keek bedrukt. ‘Ja… maar ik heb om de een of andere reden het gevoel dat hij nog in leven is.’

Poirot knikte. ‘Dat geloof ik ook. Hij móet in leven zijn. Maar hoe krijgen we hem tijdig te pakken? Net als u geloof ik niet dat ze hem zolang verborgen kunnen houden.’

Er werd gefloten en met z’n allen stapten we in de Pullmanwagen. De trein reed langzaam, met onwillige schokken het station uit.

Het werd een merkwaardige reis. De mannen van Scotland Yard kropen bij elkaar. Kaarten van Noord-Frankrijk werden uitgelegd en nerveuze wijsvingers volgden de lijnen van de wegen en dorpjes. Ieder hield er zijn eigen theorie op na. De anders zo spraakzame Poirot zat recht voor zich uit te kijken, met een uitdrukking op zijn gezicht die me deed denken aan een beteuterd kind. Ik praatte met Norman, die zich als een heel aardige kerel ontpopte. Bij aankomst in Dover werkte Poirots gedrag op mijn lachspieren. Toen de kleine man aan boord stapte, pakte hij wanhopig mijn arm vast. Er stond namelijk een stevige wind.

Mon Dieu!’ zei hij zacht. ‘Dit is verschrikkelijk.’

‘Houd moed, Poirot,’ riep ik. ‘Je komt er wel. Je vindt hem vast. Ik ben zeker van je succes.’

‘Ah, mon ami, je begrijpt mijn gevoelens niet goed. Het is die verraderlijke zee die me dwars zit. Die afschuwelijke mal de mer, dat ontzettende lijden.’

‘O!’ zei ik teleurgesteld.

Toen de machines begonnen te trillen, kreunde Poirot en sloot zijn ogen.

‘Majoor Norman heeft een kaart van Noord-Frankrijk. Wil je hem niet bestuderen?’

Poirot schudde ongeduldig van nee. ‘O nee, o nee, laat me alsjeblieft met rust! Om te kunnen denken moeten je maag en je hersens in evenwicht zijn, begrijp je wel? Laverguier heeft een uitstekend systeem bedacht om mal de mer te voorkomen. Je moet eerst diep inademen en langzaam, langzaam uitademen. Je moet je hoofd daarbij van links naar rechts draaien en zes tellen wachten na elke ademhaling.’

Ik liet hem met deze gymnastische toeren alleen en ging terug aan het dek.

Toen we langzaam de haven van Boulogne binnenstoomden, kwam Poirot glimlachend boven. Hij deelde me fluisterend mee dat Laverguiers systeem wonderbaarlijk had geholpen.

Japps wijsvinger beschreef nog steeds denkbeeldige routes op zijn kaart. ‘Onzin! De auto begon hier in Boulogne en moet dáár een zijweg zijn ingeslagen. Nu is mijn idee, dat ze de minister naar een andere auto hebben overgebracht. Gesnapt?’

‘Goed,’ zei de lange detective, ‘ik neem de zeehavens voor mijn rekening. Tien tegen één dat ze hem aan boord van een schip hebben gesmokkeld.’

Japp schudde het hoofd. ‘Dat loopt veel te veel in de gaten, want er is onmiddellijk opdracht gegeven alle havens af te sluiten.’

Toen we aan wal stapten brak de dag juist aan. Majoor Norman tikte Poirot op zijn arm. ‘Er staat een legerauto voor u klaar, meneer.’

‘O, dank u. Maar voorlopig ben ik niet van plan Boulogne te verlaten.’

‘Hoezo?’

‘Nee, we gaan logeren in dit hotel, bij de kade.’

Hij voegde de daad bij het woord en vroeg om een eigen kamer, die hij ook kreeg. Wij drieën volgden hem, enigszins verbaasd en zonder iets te begrijpen van wat hij van plan was. Hij wierp ons een vlugge blik toe. ‘Dat is niet de manier waarop een goede detective te werk hoort te gaan, hè? Ik begrijp best wat u denkt. Hij hoort energiek te doen. Hij moet heen en weer rennen. Hij hoort zich plat op een stoffige weg te werpen en met een vergrootglas naar bandensporen te zoeken. Hij moet weggegooide lucifers en sigarettenpeukjes oprapen. Dat is uw voorstelling van de gang van zaken, nietwaar?’ Zijn ogen keken ons uitdagend aan. ‘Maar Hercule Poirot zal u leren dat het ánders gaat. De beste aanknopingspunten vinden we hier binnen. Hier!’ Daarbij tikte hij op zijn voorhoofd. ‘Weet u, ik had helemaal niet uit Londen weg hoeven te gaan. Ik had gerust thuis kunnen blijven, op mijn eigen stoel. Het enige waar het op aan komt zijn de grijze celletjes. Zij verrichten stilletjes in het geheim hun taak, net zolang tot ik u plotseling een landkaart vraag en mijn vingers plaats op een bepaald punt… en zeg: daar is onze minister! En dat is dan ook werkelijk het geval. Met methode en logisch denken kun je alles bereiken! Deze koortsachtige reis naar Frankrijk is een grote vergissing geweest. Zoiets als verstoppertje spelen. Maar nu ga ik volgens de enig juiste methode aan het werk. Laten we hopen dat het nog niet te laat is. Laat me dus met rust, vrienden, en zeg geen woord tegen me.’

Vijf lange uren achtereen bleef de kleine man onbeweeglijk zitten, als een kat met zijn oogleden knipperend, waarbij zijn ogen steeds groener werden. De man van Scotland Yard keek minachtend toe. Majoor Norman verveelde zich dood en werd kennelijk ongeduldig. Ikzelf vond dat de uren met een slakkegangetje voorbij kropen.

Tenslotte stond ik op en liep langzaam en zo zachtjes mogelijk naar het raam. Het werd nu langzamerhand een klucht. Ik maakte me heimelijk ongerust. Indien mijn vriend niet slaagde, zou ik er heel wat voor geven als zijn mislukking op wat minder belachelijke wijze werd gedemonstreerd. Ik stond naar buiten te kijken en zag de dagelijks vertrekkende boot grote rookwolken uit de schoorsteen omhoog stuwen. Hij werd aan de landingssteiger blijkbaar onder stoom gebracht.

Opeens schrok ik op door Poirots stem. Hij stond vlak achter me.

‘Komaan, mes amis, nu aan de slag!’

Ik draaide me om. Zijn houding had een totale verandering ondergaan. Zijn ogen schitterden van opwinding, zijn borstkas werd zover mogelijk uitgezet.

‘Ik ben stom geweest, mes amis! Maar ik begin eindelijk licht te zien!’

Majoor Norman liep snel naar de deur. ‘Ik zal de wagen laten komen!’

‘Volstrekt niet nodig. Ik zal er geen gebruik van maken. De hemel zij dank dat de wind is gaan liggen!’

‘Wou u zeggen dat u gaat lopen, meneer?’

‘Nee, waarde heer, ik ben geen Heilige Petrus. Ik ga liever op een boot weer naar de overkant.’

‘De zee over?’

‘Zeker. Wie methodisch te werk gaat moet bij het begin beginnen! En het geval is in Engeland begonnen, is het niet? Daarom gaan we zo gauw mogelijk naar Engeland terug.’

 

Tegen drie uur ’s middags stonden we weer op het perron in Charing Cross. Poirot negeerde al onze protesten. Steeds weer herhaalde hij niets anders dan dat hij bij het begin moest beginnen en dat dit onmogelijk een tijdverlies kon betekenen, aangezien dit de enige oplossing was. Onderweg had hij zich fluisterend met Norman onderhouden en deze had bij aankomst in Dover een hele stapel telegrammen verzonden.

Dankzij de bijzondere passen waarover Norman beschikte, kwamen we overal in recordtempo doorheen. In Londen stond een reusachtige politieauto ons op te wachten, met enkele agenten in burger. Een van hen overhandigde mijn vriend een getypt vel papier. Deze beantwoordde mijn vragende blik.

‘Een lijst van ziekenhuizen op het platteland binnen een bepaalde straal, ten westen van Londen. Ik heb er in Dover telegrafisch om verzocht.’ We vlogen letterlijk door Londens straten. Toen reden we de weg naar Bath op. Voort ging het door Hammersmith, Chiswick en Brentford. Ik begon het doel van de tocht te begrijpen. We reden Windsor door en vervolgens naar Ascot. Mijn hart bonsde. In Ascot had Daniels een tante wonen. We zaten dus achter hém aan en niet achter O’Murphy.

We hielden eindelijk stil voor het hek van een keurige villa. Poirot sprong de wagen uit en trok aan de bel. Ik zag dat zijn stralend gezicht werd overschaduwd door een zekere verlegenheid. Het was duidelijk dat hij ontevreden was over de gang van zaken. Er kwam iemand aan de deur. Hij werd binnengelaten. Enkele ogenblikken later was hij al weer buiten en stapte in de auto, met een korte, scherpe hoofdbeweging. Mijn verwachtingen waren niet meer zo hooggespannen als eerst. Het was al over vieren. Zelfs als hij nu enig bezwarend bewijsmateriaal tegen Daniels in handen kreeg, wat zou dat dan nog betekenen als hij niet de juiste verblijfplaats van de minister in Frankrijk te weten kwam?

Onze terugreis naar Londen werd vaak onderbroken. We sloegen dan van de hoofdweg af en stopten even voor een plaatselijk ziekenhuis. Dit herhaalde zich enkele malen. Soms bleef Poirot slechts enkele minuten binnen, maar bij elke stopplaats herkreeg hij meer en meer zijn stralende zelfverzekerdheid. Hij zei wat op fluisterende toon tegen Norman, waarop Norman antwoordde: ‘Ja, als u links afslaat bij de brug, zult u ze daar zien staan.’

We sloegen voor de zoveelste maal een zijweg in en ontwaarden daar, in de avondschemering, een tweede politieauto aan de kant van de weg, waarin zich twee agenten in burger bevonden. Poirot stapte uit en sprak ze aan. Daarop reden we in noordelijke richting door, met de tweede auto vlak achter ons aan.

Zo ging het enige tijd verder. Ons reisdoel was blijkbaar een van de noordelijke voorsteden van Londen. Tenslotte reden we voorbij een vrij groot huis, dat iets van de weg vandaan stond.

Norman en ik bleven in de auto achter. Poirot ging met een van de detectives naar de voordeur en belde aan. Een keurig dienstmeisje deed open. De politieman deed het woord. ‘Ik kom van de politie en heb machtiging dit huis te doorzoeken.’

Het meisje slaakte een gilletje en een grote, knappe dame van middelbare leeftijd verscheen achter haar in de vestibule. ‘Doe dicht die deur, Edith! Dat zijn natuurlijk inbrekers.’

Maar Poirot had zijn voet al tussen de deur gezet en blies op hetzelfde moment op zijn fluitje. Onmiddellijk schoten de andere politiemannen te hulp, stroomden het huis binnen en deden de voordeur achter zich dicht.

Norman en ik beleefden vijf spannende minuten en verwensten onze gedwongen werkloosheid. Toen ging eindelijk de voordeur weer open en traden de agenten naar buiten, drie gevangenen meevoerend – één vrouw en twee mannen. De vrouw en een van de mannen werden naar de achterste auto gebracht. De andere werd door Poirot zelf naar onze auto geleid.

‘Ik moet met de anderen mee, mon ami. Maar houd deze heer goed in het oog. Je kent hem niet? Eh bien, laat ik hem dan even aan je voorstellen, monsieur O’Murphy!’

O’Murphy! Ik zat hem met open mond van verbazing aan te kijken. We startten weer. Hij had geen handboeien om, maar ik kreeg niet de indruk dat hij pogingen zou doen te ontsnappen. Hij zat eenvoudig wezenloos voor zich uit te staren, als in een droom. Hoe dan ook, Norman en ik zouden geen moeite met hem hebben.

Tot mijn verrassing bleven we in noordelijke richting rijden. We keerden dus nog niet naar Londen terug. Ik tastte volkomen in het duister. Even later minderden we vaart en zag ik waar we waren: het vliegveld van Hendon. Onmiddellijk begreep ik Poirots bedoeling. Hij wilde per vliegtuig naar Frankrijk.

Het denkbeeld was sportief genoeg, maar had naar mijn idee weinig zin. Een telegram zou er eerder zijn. Tijd was nu uitermate kostbaar geworden. Hij moest de eer, de minister te bevrijden, nu maar liever aan anderen overlaten.

Toen we aankwamen sprong majoor Norman uit de wagen en een agent in burger nam zijn plaats in. Hij overlegde even met Poirot en liep toen vlug weg. Ik sprong eveneens uit de auto en pakte Poirot bij de arm.

‘Gefeliciteerd, ouwe jongen! Weet je nu waar hij zit? Stuur dan liever een telegram naar Frankrijk. Als je zelf gaat kom je vast en zeker te laat!’

Poirot keek me enige ogenblikken verbaasd aan. ‘Helaas, mon ami, zijn er sommige dingen die je niet per telegram kunt versturen.’

Op dat moment kwam majoor Norman terug, vergezeld van een jonge officier in het uniform van de luchtmacht. ‘Mag ik u kapitein Lyall voorstellen, die u over zal vliegen naar Frankrijk? Hij kan onmiddellijk opstijgen.’

Pakt u zich warm in, meneer,’ adviseerde de jonge piloot. ‘Ik kan u nog wel een jas lenen als u wilt.’

Poirot raadpleegde zijn grote horloge. Zachtjes mompelde hij in zichzelf: ‘Ja, we zijn op tijd – net op tijd.’ Toen keek hij naar de jonge officier en maakte een beleefd buiginkje. ‘Ik dank u buitengewoon, monsieur, maar ik ben uw passagier niet. Dat is die heer dáár.’

Al sprekend deed hij een paar passen opzij en een gestalte trad uit het donker op ons toe> af. Het was de tweede manlijke gevangene, die in de achterste wagen had gezeten. Toen het licht zijn gezicht bescheen, slaakte ik een gesmoorde kreet van verrassing.

Het was de eerste minister zelf.

 

‘Vertel me nu in ’s hemelsnaam eens wat er precies gebeurd is!’ riep ik vol ongeduld, toen Poirot, Norman en ik naar Londen terugreden. ‘Hoe ter wereld hebben ze hem ooit ongemerkt weer Engeland kunnen binnensmokkelen?’

‘Ze hoefden hem niet terug te smokkelen,’ antwoordde Poirot droogjes. ‘De eerste minister is helemaal niet buiten Engeland geweest. Ze hadden hem ontvoerd op weg van Windsor naar Londen.’

‘Wat vertel je me daar?’

‘Laat ik het verduidelijken. De eerste minister zat in zijn auto, zijn secretaris zat naast hem. Onverwachts werd hem een prop met chloroform voor zijn neus gehouden…’

‘Door wie?’

‘Door dat talenwonder, kapitein Daniels. Zo gauw de minister bewusteloos is, grijpt Daniels de spreekbuis en geeft O’Murphy opdracht een zijweg in te slaan. De niets vermoedende chauffeur volgt deze instructie onmiddellijk op. Even verder op die weinig bereden weg zien ze een auto staan, ogenschijnlijk met panne. Die chauffeur beduidt O’Murphy dat hij moet stoppen. O’Murphy remt. De vreemde chauffeur komt naderbij. Daniels hangt uit het raampje en met een vlug werkend verdovingsmiddel, laat ons zeggen ethylchloride, wordt O’Murphy verdoofd. Binnen enkele tellen worden de twee bewusteloze mannen uit de wagen getild en in de andere auto neergelegd. Een tweetal plaatsvervangers neemt hun plaatsen in.’

‘Dat is toch onmogelijk!’

‘Pas du tout! Je zult in een variété toch ook wel eens hebben gezien hoe een handige imitator met een hoed, een bril of een snorretje opeens een of andere beroemdheid nabootst? Niets is gemakkelijker dan een figuur te imiteren die veel in de openbaarheid treedt. Je kunt van de Britse eerste minister veel gemakkelijker een karakteristieke creatie maken dan van een willekeurige meneer. Wat de “dubbelganger” van O’Murphy aangaat: niemand dacht erover van hem verder enige notitie te nemen, voordat de eerste minister verdwenen was. Tegen die tijd had hij alle gelegenheid gekregen zich uit de voeten te maken. Hij reed van Charing Cross rechtstreeks naar het rendez-vous van zijn kornuiten. Daar ging hij naar binnen als O’Murphy en kwam er weer uit als zijn oude zelf, dus als iemand anders.’

‘Maar de man die voor eerste minister speelde is toch door de politie en door ieder ander gezien en aangesproken!’

‘Niet door iemand die hem persoonlijk of van zeer nabij kende. Daniels heeft hem zoveel mogelijk afgeschermd voor contacten met anderen. Zijn gezicht zat verder in verband, vanwege dat fameuze schampschot, dat nooit is afgeschoten! Als hij zich ietwat abnormaal gedroeg, zou dat trouwens toegeschreven worden aan de zenuwschok, na die gefingeerde moordaanslag. Ook heeft meneer MacAdam een zwakke keel en hij is gewend zijn stem zoveel mogelijk te sparen wanneer hij een grote redevoering moet houden. Het bedrog was dus vrij gemakkelijk vol te houden tot men goed en wel in Frankrijk aankwam. Daar zou het vrijwel onmogelijk worden. Dus verdwijnt de eerste minister spoorloos! De Engelse politie steekt het Kanaal over, en geen sterveling komt op het idee de eerste moordaanslag van die ochtend als uitgangspunt te nemen. Om de schijn op te houden dat de ontvoering in Frankrijk plaats heeft gehad, wordt Daniels op een alleszins overtuigende wijze gebonden en gekneveld achtergelaten.’

‘Maar nu de man die voor eerste minister heeft gespeeld!’

‘O, die heeft zijn vermomming eenvoudig weggegooid. Hij en zijn imitatie-chauffeur zouden gerust als verdachte individuen in hun kraag kunnen zijn gepakt zonder dat iemand op de gedachte zou zijn gekomen dat zij de hoofdrollen in deze maskerade hebben gespeeld. Uiteindelijk zouden ze, bij gebrek aan bewijs, weer op vrije voeten zijn gesteld.’

‘En de echte premier?’

‘Die is met O’Murphy linea recta afgeleverd aan het adres van “mevrouw Everard” in Hampstead, die zogenaamde “tante” van Daniels. In werkelijkheid bleek zij Frau Bertha Ebenthal te heten. De politie zocht haar al enige tijd. Dat cadeautje heb ik de politie nu bezorgd. Trouwens: datzelfde geldt voor Daniels! Hij had het handig in elkaar gezet, maar buiten de slimheid van Hercule Poirot gerekend.’

‘Wanneer begon je in deze richting te denken?’

‘Zodra ik de zaak van de goede kant ging aanpakken: van binnenuit > cursief laten?. Ik kon geen enkele verklaring vinden voor die malle schietpartij. Maar toen het tot me doordrong dat het resultaat ervan was dat de eerste minister met zijn hoofd in het verband > cursief laten? naar Frankrijk was gegaan, begon het me te dagen! Toen ik verder bij alle ziekenhuizen op het platteland tussen Windsor en Londen te weten kwam dat die morgen geen enkele automobilist zich had laten verbinden, kreeg ik zekerheid. Het overige was kinderspel voor een brein als het mijne.’

De volgende morgen toonde Poirot mij een telegram, dat hij juist had ontvangen. De plaats van afzending stond niet vermeld en het was evenmin ondertekend. Er stond alleen maar: ‘Net op tijd.’

De avondbladen bevatten een verslag van de Geallieerde Conferentie. Hierin werd bijzondere nadruk gelegd op de grootse ovatie die David MacAdam was gebracht na zijn bezielende rede, die een diepe en blijvende indruk had gemaakt.