Het avontuur met de Italiaanse graaf

Poirot en ik hadden vele vrienden en kennissen die niet met ons werk in verband stonden. Een van hen was dokter Hawker, iemand die in onze buurt woonde en als huisarts een goede reputatie genoot. Deze vriendelijke dokter had de gewoonte zo nu en dan eens aan te lopen om ’s avonds met Poirot een praatje te maken, omdat hij een vurig bewonderaar was van diens geniale geest. De dokter was een weinig gecompliceerd en volstrekt niet argwanend man, die bewondering had voor de talenten die zo sterk van de zijne verschilden.

Op die bepaalde avond in het begin van juni waarover ik het hebben wilde, kwam hij omstreeks half negen bij ons. Hij begon met een vlot verhaal over het opbeurende onderwerp dat bij misdaden zo vaak arsenicum wordt gebruikt. Hij had zo ongeveer een kwartier of twintig minuten zitten praten, toen er aan de deur werd geklopt en een vrouw ontdaan stamelde: ‘O, dokter, dokter, u bent opgebeld. lemand met een vreselijke stem. Ik ben er nog akelig van.’

Ik herkende in onze bezoekster juffrouw Rider, de huishoudster van dokter Hawker. Hij was namelijk ongetrouwd en woonde in een somber oud huis een paar straten verderop. De anders zo rustige juffrouw Rider was nu vrijwel niet in staat een samenhangend verhaal te doen.

‘Wat voor vreselijke stem? Wie is het en wat scheelde eraan?’

‘Ik vroeg dat meteen, dokter, maar die stem riep: “Ze hebben me vermoord! Help dokter, help!” Toen stierf hij weg. Ik riep: “Hallo, met wie spreek ik?” Ik hoorde een gerochel en eindelijk heel zacht: “Foscatine”, of iets dergelijks en “Regent’s Court”.’

De dokter slaakte een kreet. ‘Graaf Foscatini. Ja, die woont in een flat in Regent’s Court. Ik moet er onmiddellijk naar toe > een woord. Wat kan hem zijn overkomen?’

‘Is dat een patiënt van u?’ informeerde Poirot.

‘Een paar weken geleden heb ik hem behandeld vanwege een lichte kwaal. Hij is Italiaan, maar spreekt voortreffelijk Engels. Ik moet u nu een goede avond wensen, monsieur Poirot, tenzij…’ Hij aarzelde.

‘Ik begrijp wat u denkt,’ antwoordde Poirot glimlachend. ‘Ik zal graag met u mee gaan. Hastings, loop snel naar beneden en zorg voor een taxi!’

Taxi’s zie je nooit als je ze nodig hebt en zeker niet wanneer je vliegende haast hebt. Gelukkig kreeg ik er eindelijk een te pakken en toen ging het met grote snelheid in de richting van Regent’s Park. Regent’s Court was een nieuw blok flats, vlak bij St. John’s Wood Road. Ze stonden er nog maar pas en waren van de modernste gemakken voorzien.

We troffen geen portier in de hal. De dokter drukte ongeduldig op de knop van de lift en ondervroeg de geüniformeerde liftbediende toen die naar beneden kwam. ‘Ik hoor dat er een ongeluk is gebeurd bij graaf Foscatini. Flat no. > nummer 11? Heb je soms iets gemerkt?’

De bediende keek hem hoogst verbaasd aan. ‘Daar hoor ik nu voor het eerst van, meneer. Graves, de bediende van graaf Foscatini, is een half uurtje geleden uitgegaan en die heeft er niets over gezegd.’

‘Is de graaf dus alleen thuis?’

‘Nee, meneer, er zijn twee heren komen eten.’

‘Hoe zien die eruit?’ informeerde ik. We stonden inmiddels in de lift, die met grote snelheid omhoogschoot naar de tweede verdieping, waar flat no. > nummer 11 zich bevond.

‘Ik heb ze zelf niet gezien, meneer, maar ik heb begrepen dat het vreemdelingen waren.’

Hij deed de ijzeren schuifdeur open en we stapten op de overloop. No. > nummer 11 was vlak tegenover de lift. De dokter drukte op de bel. Er kwam geen antwoord en er drong niet het minste geluid tot ons door. De dokter belde nogmaals en nogmaals; we hoorden de bel overgaan, maar er kwam geen teken van leven.

‘Dit begint er ernstig uit te zien,’ mompelde de dokter. Hij keerde zich tot de liftbediende. ‘Hebben jullie een loper die op deze deur past?’

‘Ja, er is er een in de portiersloge beneden!’

‘Ga die dan even halen, wil je? En wacht even, ik geloof dat je er goed aan zult doen meteen de politie te waarschuwen!’

Poirot knikte instemmend. De man kwam bijzonder snel terug met de manager van het flatgebouw.

‘Wilt u me even vertellen, heren, wat dit allemaal te betekenen heeft?’

‘Zeker. Ik kreeg een telefonisch verzoek van graaf Foscatini om onmiddellijk hulp te verlenen, daar hij was aangevallen en stervende was. U begrijpt dus dat we geen tijd te verliezen hebben, als we al niet te laat zijn!’

De manager haalde nu meteen de sleutel tevoorschijn en we gingen de flat binnen. Een deur aan de rechterkant stond half open. De manager wees met een gebaar in die richting en zei: ‘Dat is de eetkamer.’

Dokter Hawker ging voorop. Wij volgden hem op de hielen. Toen we het vertrek binnenkwamen stokte mijn adem in mijn keel. Op de ronde tafel in het midden stonden de restanten van de maaltijd; drie stoelen waren achteruitgeschoven, alsof de gasten net van tafel waren opgestaan. In de hoek, rechts van de haard, stond een groot bureau en daarachter zat een man – althans wat eens een man geweest was. Met zijn rechterhand hield hij nog het telefoontoestel omklemd, maar hij was voorover gevallen, neergeveld door een zware slag op het achterhoofd. Het wapen hoefden we niet ver te zoeken. Een klein marmeren beeld stond vlak bij hem en de sokkel was besmeurd met bloed.

Het onderzoek van de dokter nam geen minuut in beslag. ‘Morsdood. Moet haast op slag dood zijn geweest. Het verbaast me dat hij nog kans heeft gezien mij op te bellen. We kunnen hem beter verder niet aanraken voor de politie komt.’

Op voorstel van de manager doorzochten we eerst de flat, maar het resultaat stond al van tevoren vast. Het was hoogst onwaarschijnlijk dat de moordenaars zich hier zouden hebben verstopt, omdat ze niets anders hadden hoeven doen dan de flat uitlopen.

We keerden naar de eetkamer terug. Poirot had ons bij het rondkijken door de flat niet vergezeld. Ik vond hem druk bezig met het bekijken van de ronde tafel, die in het midden stond. Ik voegde me bij hem. Het was een mooi gewreven, ronde, mahoniehouten tafel. Een vaas met rozen stond in het midden. Onder de borden waren kanten kleedjes gelegd. Er stond nog een schaal met vruchten, maar de dessertbordjes waren ongebruikt. Er stonden drie koffiekopjes met koffieresten. Een van de gasten had melk in de koffie gebruikt. Alle drie hadden ze een glas port gedronken. Een half gevulde karaf stond nog op het tafelblad. Een van de heren had een sigaar gerookt, de twee anderen een sigaret. Een kostbare zilveren doos voor sigaren en sigaretten, ingelegd met schildpad, stond nog open.

In gedachten registreerde ik al deze feiten, maar ik moest toegeven dat ze weinig licht wierpen op de raadselachtige situatie. Ik vroeg me af wat Poirot erin zag en vroeg het hem.

Mon ami,’ antwoordde hij. ‘Je vergist je. Ik zoek iets dat> wat?  ik niet zie.

‘Wat is dat dan?’

‘Een foutje, al is het nog zo klein, dat de moordenaar heeft begaan.’

Hij deed vlug een paar stappen in de richting van het aangrenzende keukentje, keek om de hoek en schudde zijn hoofd.

Monsieur,’ wendde hij zich tot de manager, ‘weest u zo goed me te vertellen hoe de maaltijden hier worden geserveerd.’

De manager begaf zich naar een luik in de muur. ‘Hier hebt u de dienstlift,’ legde hij uit, ‘die komt uit in de keukens, die zich op de bovenste verdieping van het gebouw bevinden. Door de huistelefoon geeft men de bestellingen op. Dan krijgt men de schotels door de dienstlift beneden, telkens één gang. De vuile borden en schotels gaan op dezelfde wijze naar boven. Geen gedonder met bedienend personeel, ziet u, en je vermijdt bovendien de noodzaak in het restaurant te gaan eten, iets wat op den duur iedereen verveelt.’

Poirot knikte. ‘Dus de borden en schalen die vanavond gebruikt werden, zijn al weer boven. Staat u me toe dat ik daar even ga kijken?’

‘Och, natuurlijk. Roberts, de liftbediende, brengt u wel even. Ik geloof anders niet dat u nog iets onaangeroerd zult aantreffen. Ze verwerken honderden borden en schalen door elkaar. Die worden nooit apart gehouden.’

Poirot bleef niettemin op zijn stuk staan. Wij beiden namen eerst een kijkje in de keuken en ondervroegen de man die de bestelling van no.> nummer 11 had behandeld.

‘Het was een bestelling à la carte voor drie personen, meneer,’ vertelde hij. ‘Julienne-soep, tongfilet, een tournedos en tot slot riz soufflé. Hoe laat, vraagt u? Rond een uur of acht, denk ik. Nee, het spijt me wel, maar de boel is alweer afgewassen. U wilde natuurlijk vingerafdrukken of zoiets?’

‘Dat niet,’ antwoordde Poirot met een raadselachtige glimlach. ‘Ik zou eerder willen weten of graaf Foscatini een goede eetlust heeft gehad. Heeft hij van elk gerecht gegeten?’

‘Ja. Maar hoeveel hij er zelf van gegeten heeft kan ik natuurlijk niet zeggen. Alle borden waren gebruikt en de schotels waren leeg, met uitzondering van de riz soufflé. Daar was vrij veel van overgebleven.’

‘Ah!’ zei Poirot, alsof die mededeling van enig belang was.

Toen we weer naar de tweede verdieping gingen, merkte hij zachtjes op: ‘We hebben in elk geval te doen met een man die methodisch te werk gaat.’

‘Bedoel je de moordenaar of graaf Foscatini?’

‘De graaf was ongetwijfeld een ordelievend man. Na om hulp te hebben geroepen en zijn naderende einde te hebben aangekondigd, heeft hij zijn adres nog weten te fluisteren en vervolgens de hoorn keurig op de haak gelegd.’

Ik keek Poirot aan. Deze woorden, en zijn onderzoek daarnet in de keuken stuurden mijn gedachten in een bepaalde richting. ‘Jij denkt aan vergiftiging?’ vroeg ik gejaagd. ‘Was de klap op het hoofd alleen maar bedoeld om ons te misleiden?’

Poirot glimlachte alleen maar.

Toen we de flat weer binnengingen, merkten we dat een inspecteur van politie en een paar van zijn mannen waren aangekomen. Hij keek eerst een beetje stug toen hij onze aanwezigheid opmerkte, maar Poirot stelde hem gerust door het noemen van onze vriend, inspecteur Japp van Scotland Yard. We kregen verlof om te blijven, zij het niet van harte.

Het was maar goed dat we er nog waren toen ongeveer vijf minuten later een man van middelbare leeftijd in de grootste opwinding binnenkwam. Het was Graves, de butler van de graaf. Hij had een sensationeel verhaal te vertellen. De ochtend tevoren hadden twee vreemdelingen naar graaf Foscatini gevraagd. Het waren twee Italianen geweest en de oudste, een man van een jaar of veertig, had als naam opgegeven signor Ascanio. De jongste was een goedgeklede man van omstreeks twintig, vierentwintig jaar.

Graaf Foscatini had ongetwijfeld op hun komst gerekend en had Graves onmiddellijk weggestuurd om iets onbelangrijks te halen. Zijn aanwezigheid werd kennelijk niet op prijs gesteld. Hier wachtte de man even met zijn verhaal. Hij aarzelde. Toen vertelde hij, dat hij uit nieuwsgierigheid niet dadelijk > meteen was weggegaan, maar nog wat had trachten op te vangen van de conversatie. Het gesprek was evenwel op zo > zo'n zachte toon gevoerd, dat hij minder succes had gehad dan hij had gehoopt. Hij had echter voldoende verstaan om te begrijpen dat er geldzaken werden besproken. Er had dreiging geklonken in de stem van die signor Ascanio. Het was dus allesbehalve een vriendelijk onderhoud geweest. Op een gegeven ogenblik had graaf Foscatini met stemverheffing gezegd: ‘Ik heb nu verder geen tijd voor u, heren. Als u morgenavond om acht uur bij me wilt komen eten, kunnen we de discussie voortzetten.’ Bang dat hij op afluisteren zou worden betrapt was Graves er toen vandoor gegaan om te halen wat de graaf hem had opgedragen.

Deze avond waren de Italianen prompt om acht uur teruggekomen. Aan tafel hadden ze over koetjes en kalfjes gepraat: de politiek, het weer, toneel en muziek. Toen Graves de port had klaargezet en de koffie binnengebracht, had de graaf hem gezegd dat hij die avond verder vrijaf had.

‘Deed hij wel eens meer zo als hij gasten bij zich had?’ wilde de inspecteur van politie weten.

‘Nee, meneer. Nooit! Daarom dacht ik dat hij een heel ongewone zaak met die heren te bespreken had.’

Dat was het slot van Graves’ verhaal. Hij was omstreeks half negen uitgegaan, was een kennis tegengekomen en met hem naar een variété-theater aan Edgware Road gegaan.

Niemand had de twee vreemdelingen de flat zien verlaten, maar het uur van de moord kon vrij nauwkeurig bepaald worden op kwart voor negen. Er was namelijk een klokje, dat op Foscatini’s bureau stond, tegen de grond geslagen, en dat was op dat tijdstip blijven staan, wat precies overeenstemde met het tijdstip waarop juffrouw Rider was opgebeld.

De politiedokter had het stoffelijk overschot onderzocht. Het lag nu op de sofa in de salon. Ik zag het gezicht nu voor de eerste maal: een olijfkleurig gelaat, een lange neus en grote snor en volrode lippen, die van de oogverblindend witte tanden waren weggetrokken. Niet bepaald een prettig gezicht.

‘Goed,’ besloot de inspecteur, terwijl hij zijn notities opborg. ‘Dit is een duidelijk geval. De enige moeilijkheid is deze: hoe krijgen we signor Ascanio te pakken? Of zou zijn adres zich misschien in de correspondentie of het zakboekje van het slachtoffer bevinden?’

Zoals Poirot al had opgemerkt, was Foscatini een ordelijk man. In zijn keurige, duidelijke handschrift vond men de notitie: ‘Signor Paolo Ascanio, Grosvenor hotel.’

De inspecteur greep naar de telefoon en keerde zich na een kort gesprek met een lachje naar ons. ‘Net op tijd. Onze meneer is net vertrokken om de boottrein naar het continent te pakken. Komaan heren, hier valt dus verder niets voor ons te doen. Het is treurig genoeg, maar het zal wel een van die Italiaanse vendetta’s zijn!’

Toen we op deze wijze waren weggestuurd, liepen we langzaam naar beneden. Dokter Hawker was bijzonder opgewonden. ‘Het lijkt wel het begin van een roman, vindt u niet? Werkelijk opwindend. Je zou het niet geloven als je het in een boek las!’

Poirot zei geen woord. Hij dacht diep na. Trouwens: de hele avond had hij nog maar weinig gezegd.

‘Maar wat denkt de meesterdetective van deze zaak?’ vroeg Hawker terwijl hij mijn vriend op de rug klopte. ‘Niets bijzonders voor uw grijze celletjes, ditmaal?’

‘Dacht u van niet?’

‘Wat zou het dan kunnen zijn?’

‘Och, daar heb je dat raam bijvoorbeeld!’

‘Het raam? Maar dat zat toch dicht. Daardoor zou niemand naar buiten kunnen komen. Ik heb daar nog speciaal op gelet.’

‘Hoe kon u dat dan?’

De dokter keek verbaasd. Poirot haastte zich daarom een nadere verklaring te geven. ‘Ik doel op de gordijnen, moet u weten. Die waren niet dichtgedaan. Dat vond ik bepaald een beetje vreemd. Verder was er de koffie. Het was heel zwarte koffie.’

‘Wat zou dat dan te betekenen moeten hebben?’

‘Heel zwart,’ herhaalde Poirot. ‘Als we dat combineren met het feit dat er heel weinig was gegeten van de riz soufflé, krijgen we…’

‘Maneschijn,’ zei de dokter lachend. ‘U bent de draak met me aan het steken.’

‘Dat doe ik nooit. Hastings weet dat ik altijd heel serieus ben.’

‘Ik begrijp ook niet wat je bedoelt,’ zei ik. ‘Je verdenkt die bediende toch niet? Hij kan iets in de koffie hebben gedaan, omdat hij tot de bende behoort. Ik neem aan dat ze zijn alibi zullen controleren?’

‘Ongetwijfeld. Maar mij interesseert het meest het alibi dat signor Ascanio zal produceren!’

‘Denkt u dat hij dat kan?’

‘Dat zou best kunnen, en dat vind ik veel belangrijker! Maar we horen er spoedig meer van!’

De Daily News stelde ons in de gelegenheid van de volgende feiten kennis te nemen. Signor Ascanio werd gearresteerd onder de beschuldiging graaf Foscatini te hebben vermoord. Bij zijn arrestatie ontkende hij dat hij de graaf persoonlijk kende. Ook hield hij vol dat hij nooit in Regent’s Court of omgeving was geweest, noch op de avond van de moord, noch op de daaraan voorafgaande ochtend. De andere man was helemaal niet te vinden. Signor Ascanio had in zijn eentje in het Grosvenor hotel gelogeerd. Hij had er twee dagen vóór de moord zijn intrek genomen. Alle pogingen om de tweede man op te sporen faalden.

Ascanio is echter nooit voor de rechter verschenen. Niemand minder dan de Italiaanse ambassadeur zelf legde voor de politie de verklaring af dat Ascanio die avond van acht tot negen bij hem op de ambassade was geweest. De gevangene werd vrijgelaten. Er waren natuurlijk veel mensen die dachten dat het een politieke moord was geweest, die met opzet in de doofpot werd gestopt.

Poirot stelde erg veel belang in deze bijzonderheden. Toch was ik nogal verbaasd toen hij me op een ochtend vrij onverwacht vertelde dat hij bezoek verwachtte, en dat de bezoeker niemand minder dan Ascanio zou zijn.

‘Wenst hij je advies in te winnen?’

Du tout, Hastings! Ik wil hem wat vragen.’

‘Waarover?’

‘Over die moord in Regent’s Court.’

‘Wilde jij het bewijs leveren dat hij wel degelijk de dader is geweest?’

‘Je kunt nooit tweemaal voor dezelfde moord terecht staan, Hastings. Probeer je gezond verstand te gebruiken. Ah, daar belt hij al!’

Enkele ogenblikken later werd signor Ascanio binnengelaten. Hij was een kleine, magere man, met iets geheimzinnigs en gejaagds in zijn ogen. Hij bleef staan en keek argwanend van Poirot naar mij. ‘Monsieur Poirot?’

Mijn vriend tikte zacht op zijn borstkas. ‘Neemt u plaats, signor. U hebt mijn briefje ontvangen? Ik ben vastbesloten dit mysterie tot een oplossing te brengen. In een bepaald opzicht kunt u mij daarbij behulpzaam zijn. Laten we beginnen. U hebt dus, vergezeld door uw jonge vriend, wijlen graaf Foscatini in de ochtend van dinsdag de negende een bezoek gebracht…’

De Italiaan maakte een driftig gebaar. ‘Volstrekt niet, meneer. Ik heb het tegendeel al onder ede voor de politie verklaard!’

Précisément. Maar ik heb zo het idee dat u bij die gelegenheid meineed hebt gepleegd!’

‘Wilt u me soms bedreigen? Bah! Van u heb ik niets te duchten. Ik ben vrijgesproken!’

‘Precies. Omdat ik geen idioot ben, bedreig ik u ook niet met de gevangenis, alleen met publiciteit. Publiciteit! Ik merk dat dit woord u niet zo erg aanstaat. Dat idee had ik al. U moet weten dat mijn ideetjes voor mij heel kostbaar zijn. Komaan, uw enige kans is dat u mij volkomen eerlijk alles opbiecht. Ik vraag helemaal niet wat u in Engeland kwam doen. Ik weet alleen dat u met het speciale doel was gekomen graaf Foscatini op te zoeken.’

‘Hij was helemaal geen graaf!’ bromde de Italiaan.

‘Ik had me er ook al van overtuigd dat zijn naam niet in de Almanach de Gotha voorkwam. Komt er ook niet op aan, het gebruik van een grafelijke titel komt chanteurs vaak handig van pas.’

‘Ik geloof dat ik er het beste aan doe u in vertrouwen te nemen. U schijnt toch al het een en ander te weten.’

‘Ik heb mijn grijze cellen met enig positief resultaat gebruikt. Signor Ascanio, u heeft de overledene dinsdagmorgen opgezocht, nietwaar?’

‘Ja. Maar de daaropvolgende avond ben ik niet bij hem geweest. Daarvoor bestond geen enkele aanleiding. Dat zal ik u uitleggen. Bepaalde informatie omtrent iemand die in Italië in hoog aanzien staat, was in handen gekomen van deze schavuit. Hij eiste een groot bedrag in geld voor de overdracht van deze compromitterende bewijsstukken. Ik ben naar Engeland gegaan om die zaak met hem te regelen. Volgens afspraak heb ik hem die ochtend bezocht. Een van de jongste chargés d'affaires van onze ambassade vergezelde me. Foscatini bleek redelijker met zijn eisen dan ik verwacht had, alhoewel ik hem een kolossaal bedrag heb moeten uitbetalen.’

‘Pardon, hoe vond de betaling plaats?’

‘In Italiaanse bankbiljetten in betrekkelijk kleine coupures. Ik heb het gevraagde onmiddellijk uitbetaald. Hij gaf me daarvoor de compromitterende stukken. Daarna heb ik hem niet meer gezien.’

‘Waarom hebt u dat bij uw arrestatie niet meteen verklaard?’

‘Mijn delicate zending bracht mee dat ik in deze omstandigheden elke relatie met dit individu moest ontkennen!’

‘Wat is uw verklaring voor wat er ’s avonds met Foscatini gebeurd is?’

‘Ik kan me alleen maar voorstellen dat iemand zich met opzet voor mij heeft uitgegeven. Ik heb begrepen dat er in de flat geen geld gevonden is.’

Poirot keek hem even aan en schudde zijn hoofd. ‘Het is vreemd. We hebben allemaal de grijze celletjes, maar er zijn er maar weinigen die ze gebruiken. Ik wens u goedemorgen, signor Ascanio. Ik geloof uw verklaring. Het is precies gegaan zoals ik me had voorgesteld. Maar ik moest eerst meer zekerheid krijgen.’

Hij bracht zijn bezoeker met een buiging naar de deur. Toen keerde Poirot naar zijn fauteuil terug en keek me glimlachend aan. ‘Laat ons monsieur le capitaine Hastings eens horen over deze zaak!’

‘Ja, ik geloof ook dat Ascanio gelijk heeft. Er moet iemand geweest zijn die zich voor hem heeft uitgegeven.’

‘Man, jij zult nooit van je leven de hersens gebruiken die de goede God je heeft gegeven. Denk eens even aan een paar woorden die ik je gezegd heb toen we die avond uit de flat weggingen. Ik had het erover dat de gordijnen niet gesloten waren. Het is nu juni. Om acht uur ’s avonds is het nog licht, maar om half negen niet meer. Ça vous dit quelque chose? Ik geloof vast, als je maar volhoudt, dat jij er nog wel eens zult komen. Nu gaan we door. De koffie was, zoals ik opmerkte, zwart als de nacht. Foscatini’s tanden waren hagelwit. Koffie maakt de tanden altijd bruin. De man had zelf dus geen koffie gedronken! Toch zat er een restje in alle drie de kopjes. Waarom zou iemand er belang bij hebben de indruk te wekken dat de vermoorde koffie had gedronken > leest niet prettig, als dat niet het geval was geweest?’

Ik schudde mijn hoofd omdat ik er niets van begreep.

‘Laat ik je een eindje op weg helpen. Wat hebben we voor bewijs dat Ascanio en zijn jonge vriend, of twee lui die zich voor hen uitgaven, die avond werkelijk in de flat zijn geweest? Geen mens heeft hen zien komen, geen mens heeft hen zien weggaan. We hebben alleen maar de getuigenverklaring van één man, en verder een heel aantal levenloze objecten.’

‘Waar doel je op?’

‘Vorken en messen, vuile borden en lege schalen! Ja, hij heeft het slim aangepakt! Graves is een dief en een schavuit, maar wat een methode heeft die man! Om jaloers op te zijn, Hastings! ’s Morgens luistert hij eerst een stuk van het gesprek af en snapt er genoeg van om te begrijpen dat Ascanio zich er niet gemakkelijk uit zal kunnen praten. De volgende avond, tegen achten, komt hij zijn meester vertellen dat er iemand voor hem aan de telefoon is. Foscatini neemt aan zijn bureau plaats en grijpt het toestel. Maar Graves pakt het marineren beeld en slaat hem het achterhoofd in. Daarna pakt hij onmiddellijk de huistelefoon en bestelt een maaltijd voor drie personen. Die neemt hij in ontvangst. Hij dekt de tafel voor drie, keurig netjes, doet net of alle borden, messen en vorken gebruikt zijn en stuurt de vuile boel weer naar boven. Maar nu moet hij ook nog die porties eten zien kwijt te raken. Hij heeft blijkbaar niet alleen veel hersens, maar ook een grote maag, want hij verorbert drie porties tournedos, maar blijft halverwege in de riz soufflé steken! Hij rookt nog twee sigaretten en een sigaar, om de zaak compleet te doen lijken. Hij vergeet niet het bureauklokje vooruit te zetten op kwart voor negen, en slaat het dan kapot. Er is alleen maar één ding dat hij vergeet! De gordijnen! Maar als er echt was gedineerd, zouden de gordijnen zijn gesloten zodra het buiten minder licht werd. Daarna loopt hij snel naar buiten en vertelt in het voorbijgaan aan de liftbediende dat er gasten zijn. Buiten haast hij zich naar een telefooncel en belt rond kwart voor negen de dokter op met de stervenskreet van zijn meester. Hij heeft daarmee zo’n succes, dat geen mens op het idee is gekomen na te gaan of er werkelijk omstreeks kwart voor negen een telefoongesprek uit flat no. >  nummer 11 is gevoerd.’

‘Met uitzondering natuurlijk van Hercule Poirot!’ merkte ik sarcastisch op.

‘Nee, zelfs Hercule Poirot niet,’ antwoordde hij lachend. ‘Dat ga ik nu pas doen, moet je weten. Eerst wou ik jou het geval even uiteenzetten. Maar je zult zien dat ik gelijk heb. Daarna krijgt Japp, die ik al een seintje heb gegeven, de gelegenheid Graves in te rekenen. Ik ben benieuwd hoeveel hij nog van de centen over heeft.’

Poirot hád gelijk. Dat heeft hij altijd, die drommelse kerel!