De gesluierde dame

Het was me al een tijdje opgevallen dat Poirot hoe langer hoe ontevredener en ongeduriger werd. We hadden de laatste tijd geen interessante zaken gehad, niets waarop dat kleine mannetje, mijn vriend, zijn scherpe verstand en opmerkelijke deductietalent kon botvieren. Op deze ochtend smeet hij de krant aan de kant met een ongeduldig: Tchah!’ – een van zijn lievelingskreten, die precies klonk als het genies van een kat.

‘Ze zijn bang voor me, Hastings; de misdadigers van dat Engeland van jou zijn bang voor me! Als de kat in de buurt is, dan komen de muisjes niet meer op de kaas af.’

‘Ik denk dat de meesten van hen nog nooit van je bestaan gehoord hebben,’ zei ik lachend.

Poirot keek me verwijtend aan. Hij verbeeldt zich altijd dat de hele wereld denkt en praat over Hercule Poirot. Zeker, hij had naam gemaakt in Londen, maar ik kon me toch nauwelijks voorstellen dat het feit van zijn bestaan de onderwereld had verlamd van angst.

‘En die juwelenroof op klaarlichte dag laatst in Bond Street dan?’ vroeg ik.

‘Een fraaie coup,’ knikte Poirot goedkeurend, al was het niet bepaald mijn straatje. Pas de finesse, seulement de l’audace! Een man met een verzwaarde wandelstok slaat de spiegelruit van een juwelier in en grist een aantal stenen weg. Brave burgers grijpen hem onmiddellijk in zijn kraag, een agent verschijnt ten tonele. Hij wordt op heterdaad betrapt met de juwelen bij zich. Hij wordt opgebracht en dan ontdekken ze dat het imitatiestenen zijn. De echte heeft hij aan een handlanger doorgegeven – een van de reeds genoemde brave burgers. Hij draait de gevangenis in, jawel; maar als hij vrijkomt ligt er een klein fortuin op hem te wachten. Ja, helemaal niet zo gek bedacht. Maar ik zou het toch beter kunnen. Soms, Hastings, spijt het me gewoon dat ik zo ethisch ben. Het opnemen tegen de wet zou best eens leuk zijn voor de verandering.’

‘Kom, kom, niet zo somber, Poirot, je weet best dat je op je eigen terrein uniek bent.’

‘Maar wat gebeurt er nu helemaal op mijn terrein?’

Ik raapte de krant op. ‘Hier is bijvoorbeeld een op merkwaardige wijze om het leven gebrachte Engelsman in Nederland,’ zei ik.

‘Dat zeggen ze altijd – en dan ontdekken ze later dat hij vis uit blik heeft gegeten en dat het een volkomen natuurlijke dood is geweest.’

‘Ja, als je dan met alle geweld wilt zitten mokken!’

‘Tiens!’ zei Poirot, die naar het raam geslenterd was. ‘Daar op straat loopt wat ze in de romans een “zwaar gesluierde dame” noemen. Ze komt de trap op; ze belt aan. Ze komt ons consulteren. Misschien is dit een kans op iets interessants. Als je zo jong en zo mooi bent als die daar, dan voileer je je gezicht niet, tenzij het om iets heel belangrijks gaat.’

Even later werd onze bezoekster aangediend. Zoals Poirot al had gezegd, was ze zwaar gesluierd. Het was onmogelijk haar gelaatstrekken te onderscheiden voordat ze haar voile van zwarte Spaanse kant oplichtte. Toen zag ik dat Poirots intuïtie het bij het rechte eind had: het was een beeldschone vrouw, met blond haar en grote blauwe ogen. Uit de dure eenvoud van haar kleding leidde ik af dat ze in de hoogste maatschappelijke kringen thuishoorde.

Monsieur Poirot,’ sprak de dame met zachte, melodieuze stem, ‘ik verkeer in grote moeilijkheden. Ik kan nauwelijks geloven dat u mij kunt helpen, maar ik heb zulke geweldige dingen over u gehoord dat ik u letterlijk als mijn laatste hoop kom smeken het onmogelijke te doen.’

‘Het onmogelijke, dat bevalt mij altijd uitstekend,’ zei Poirot. ‘Ik smeek u, mademoiselle, gaat u door.’

Onze blonde gast aarzelde.

‘Maar u moet openhartig zijn,’ voegde Poirot eraan toe. ‘U moet geen enkel punt voor mij verhelen.’

‘Ik zal u vertrouwen,’ zei het meisje plotseling. ‘U hebt weleens gehoord van Lady Millicent Castle Vaughan?’

Ik spitste mijn oren. De verloving van Lady Millicent met de jonge hertog van Southshire was een paar dagen geleden bekend gemaakt. Ze was de vijfde dochter van een ongefortuneerde Ierse edelman, wist ik, en de hertog van Southshire was een van de beste partijen van Engeland.

‘Ik ben Lady Millicent,’ vervolgde het meisje. ‘Misschien hebt u over mijn verloving gelezen. Ik zou een van de gelukkigste meisjes ter wereld moeten zijn; maar oh, monsieur Poirot, ik zit zo ontzettend in moeilijkheden! Er is een man, een vreselijke man – Lavington heet hij; en die – ik weet niet hoe ik het u moet vertellen. Ik had een brief geschreven; ik was toen pas zestien, en hij…’

‘Een brief die u aan die meneer Lavington geschreven had?’

‘Oh nee, niet aan hem! Aan een jonge soldaat. Ik was erg op hem gesteld en hij is in de oorlog gesneuveld.’

‘Ik begrijp het,’ zei Poirot vriendelijk.

‘Het was een dwaze brief, een indiscrete brief, maar ik zweer u, monsieur Poirot, niets meer. Maar er staan zinnen in die weleens anders uitgelegd zouden kunnen worden.’

‘Juist,’ zei Poirot. ‘En die brief heeft meneer Lavington in handen gekregen?’

‘Ja, en hij dreigt die naar de hertog te sturen als ik hem niet een enorm bedrag betaal, een bedrag dat ik onmogelijk op kan brengen.’

‘De vuile smeerlap!’ flapte ik eruit. ‘Pardon, Lady Millicent.’

‘Zou het niet verstandiger zijn alles aan uw aanstaande echtgenoot op te biechten?’

‘Dat durf ik niet, monsieur Poirot. De hertog is een nogal eigenaardig mens, jaloers en achterdochtig en geneigd het ergste te geloven. Dan kan ik net zo goed meteen mijn verloving verbreken.’

‘Hemeltjelief,’ zei Poirot met een welsprekende grimas. ‘En wat wenst u dat ik doe, milady?’

‘Ik dacht dat ik meneer Lavington misschien zou kunnen vragen zich met u in verbinding te stellen. Dan zou ik hem vertellen dat u door mij gemachtigd bent om de zaak te bespreken. Misschien zou u hem kunnen bewegen zijn eisen te matigen.’

‘Welk bedrag noemt hij?’

‘Twintigduizend pond. Een onmogelijkheid. Ik betwijfel zelfs of ik duizend pond zou kunnen opbrengen.’

‘U zou het geld misschien kunnen lenen in het vooruitzicht van uw naderende huwelijk, maar ik betwijfel of u de helft van dat bedrag bij elkaar krijgt. Bovendien… Eh bien, de gedachte dat u zou moeten betalen vervult mij met afschuw! Nee, de vindingrijkheid van Hercule Poirot zal uw vijanden verslaan! Stuur die meneer Lavington maar naar mij toe. Is er kans op dat hij de brief meebrengt?’

Het meisje schudde haar hoofd. ‘Dat denk ik niet. Hij is erg voorzichtig.’

‘Ik neem aan dat het geen twijfel lijdt dat hij hem werkelijk heeft?’

‘Hij heeft hem me laten zien toen ik naar zijn huis ging.’

‘U bent naar zijn huis geweest? Dat was erg ondoordacht.’

‘O ja? Ik was zo wanhopig. Ik hoopte dat mijn smeekbeden hem zouden vermurwen.’

‘O, là là! De Lavingtons onder ons laten zich niet door smeekbeden vermurwen! Hij zal er blij mee zijn geweest omdat het bewees hoeveel belang u hechtte aan dat document. Waar woont dat fraaie heerschap?’

‘In Buona Vista, Wimbledon. Ik ben er na donker heengegaan.’ Poirot kreunde. ‘Tenslotte heb ik verklaard dat ik de politie zou inlichten, maar daarop lachte hij slechts op een afschuwelijke, snierende manier. “Doe dat vooral, Lady Millicent, doe dat vooral als u daar behoefte aan hebt,” zei hij.’

‘Ja, nauwelijks een zaak voor de politie,’ mompelde Poirot.

‘“Maar zo onverstandig zult u wel niet zijn,” vervolgde hij. “Kijk, hier is uw brief, in dit Chinese puzzeldoosje.” Hij hield hem zo dat ik hem kon zien. Ik probeerde hem te grijpen, maar hij was me te vlug af. Met een afschuwelijke grijns vouwde hij hem op en deed hem weer in het houten doosje. “Hier is hij volkomen veilig, dat verzeker ik u,” zei hij. “En het doosje zelf staat op zo’n slimme plaats dat u het nooit zou vinden.” Mijn ogen gleden naar de kleine kluis in de muur, en hij schudde zijn hoofd en lachte. “Ik heb nog een betere kluis,” zei hij. O, hij was weerzinwekkend. Monsieur Poirot, denkt u dat u me kunt helpen?’

‘Heb vertrouwen in Papa Poirot. Ik vind er wel iets op.’

Allemaal goed en wel, die geruststellingen, dacht ik terwijl Poirot zijn schone bezoekster uitliet, maar het kwam mij voor dat we er een harde dobber aan zouden hebben. Iets in die geest zei ik dan ook tegen Poirot toen hij terugkwam. Hij knikte spijtig. ‘Ja, de oplossing staat niet op de stoep te dringen. Hij heeft de troef in handen, die meneer Lavington. Op het ogenblik zie ik nog niet hoe we hem kunnen strikken.’

 

Die middag kwam meneer Lavington ons volgens afspraak met een bezoek vereren. Lady Millicent had de waarheid gesproken toen ze hem beschreef als een weerzinwekkende man. Mijn handen jeukten ervan, zo graag had ik hem de trap afgeschopt. Hij gedroeg zich verwaand en luidruchtig, lachte Poirot vierkant uit om zijn milde voorstellen en liet duidelijk merken dat hij de situatie beheerste. Ik kon er niets aan doen, maar ik vond niet dat Poirot zich van zijn beste kant liet zien. Hij maakte een ontmoedigde en terneergeslagen indruk.

‘Nu, heren,’ zei Lavington terwijl hij zijn hoed weer opzette, ‘we schijnen niet veel verder te komen. Zo staan de zaken: Ik zal het goed maken met onze Lady Millicent, omdat het zo’n charmante jongedame is.’ Hij grijnsde weerzinwekkend. ‘Laten we zeggen achttienduizend. Ik ga vandaag naar Parijs. Even een zaakje regelen daar. Dinsdag ben ik terug. Als het geld dinsdagavond niet betaald is, gaat de brief naar de hertog. Probeer me niet wijs te maken dat Lady Millicent dat geld niet bij elkaar kan krijgen. Ze heeft vrienden genoeg die zo’n knappe vrouw maar al te graag met een lening van dienst zouden willen zijn als ze het een beetje handig aanlegt.’

Het bloed steeg me naar de wangen en ik deed een stap naar voren, maar met deze laatste woorden was Lavington de kamer uitgemarcheerd.

‘Verdorie!’ riep ik uit. ‘Daar moet wat aan gedaan worden. Het lijkt wel of je je dit zomaar laat aanleunen, Poirot.’

‘Je hebt een hoogst nobel hart, beste vriend, maar je grijze cellen zijn er beroerd aan toe. Ik heb er geen behoefte aan de heer Lavington met mijn gaven te imponeren. Hoe lafhartiger hij me vindt, hoe beter.’

‘Waarom?’

‘Merkwaardig,’ mompelde Poirot peinzend, ‘dat ik nu net de wens moest uitspreken om het tegen de wet op te nemen voordat Lady Millicent kwam!’

‘Ga je bij hem inbreken als hij weg is?’ riep ik opgewonden.

‘Soms, Hastings, ben ik verbaasd over de snelheid van je denkprocessen.’

‘En als hij de brief nu eens meeneemt?’

Poirot schudde het hoofd. ‘Dat is hoogst onwaarschijnlijk. Hij heeft kennelijk thuis een bergplaats waarvan hij denkt dat die vrijwel onvindbaar is.’

‘Wanneer gaan we… op stap?’

‘Morgenavond. We gaan hier om ongeveer elf uur weg.’

 

Op de afgesproken tijd stond ik klaar om op pad te gaan. Ik had een donker pak aangetrokken, en een donkere slappe hoed opgezet. Poirot straalde me minzaam toe. ‘Gekleed voor je rol, zie ik,’ merkte hij op. ‘Kom, we nemen de ondergrondse naar Wimbledon.’

‘Moeten we niets meenemen? Gereedschap om in te breken?’

‘Mijn waarde Hastings, Hercule Poirot bedient zich niet van dergelijke primitieve methoden.’

Ik zweeg, terechtgewezen, maar ik brandde van nieuwsgierigheid.

Klokslag middernacht betraden we het voortuintje van Buona Vista. Het huis was donker en stil. Poirot liep regelrecht naar een raam aan de achterkant, schoof het geluidloos omhoog en nodigde mij binnen.

‘Hoe wist je dat dit raam open zou zijn?’ fluisterde ik, want het had werkelijk iets griezeligs.

‘Omdat ik vanochtend de pal heb doorgezaagd.’

‘Wat?’

‘Jazeker, dat was toch het eenvoudigst? Ik belde aan, en liet een vervalst visitekaartje zien en een officieel kaartje van inspecteur Japp. Ik zei dat ik op aanbeveling van Scotland Yard gestuurd was om een paar inbraakbeveiligingen aan te brengen die meneer Lavington tijdens zijn afwezigheid aangelegd wilde hebben. De huishoudster ontving me geestdriftig. Ze schijnen hier de laatste tijd twee pogingen tot inbraak gehad te hebben, kennelijk waren er nog andere klanten van meneer Lavington op ons ideetje gekomen, zonder dat er iets van waarde was ontvreemd. Ik heb alle ramen onderzocht, mijn eigen kleine voorziening getroffen, heb het personeel verboden voor morgen aan de ramen te komen omdat ze onder stroom stonden en ben beleefd vertrokken.’

‘Werkelijk, Poirot, je bent geweldig!’

Mon ami, het was doodsimpel. En nu aan het werk! Het personeel slaapt helemaal boven, dus we lopen weinig risico hen te storen.’

‘Ik neem aan dat de kluis ergens in de muur is ingebouwd?’

‘Kluis? Laat me niet lachen. Er is helemaal geen kluis. Meneer Lavington is een intelligent man. Je zult het zien, hij heeft een veel intelligentere bergplaats bedacht dan een kluis. Een kluis is het eerste waar iedereen naar zoekt.’

Toen begonnen wij het hele huis systematisch uit te kammen. Maar na een uur of wat had onze speurtocht nog niets opgeleverd. Ik zag woede symptomen opkomen op Poirots gelaat.

‘Ah, sapristi, laat Hercule Poirot zich verslaan? Nooit! Laat ons kalm blijven. Laat ons nadenken. Laat ons redeneren. Laat ons – enfin – onze grijze cellen gebruiken!’

Hij bleef in gepeins verzonken, zijn wenkbrauwen gerimpeld van concentratie; na enkele ogenblikken gloeide het groene licht dat ik zo goed kende op in zijn ogen. ‘Ik ben een imbeciel geweest! De keuken!’

‘De keuken!’ riep ik uit. ‘Maar dat is onmogelijk! De bedienden!’

‘Precies. Precies wat negenennegentig van de honderd mensen zouden zeggen! En juist om die reden is de keuken de aangewezen plaats. Die staat vol met allerhande huiselijke voorwerpen. En avant, op naar de keuken!’

Ik volgde hem zeer sceptisch gestemd, en keek toe terwijl hij zijn neus in broodtrommels stak, tegen steelpannetjes tikte en zijn hoofd in het gasfornuis stopte. Tenslotte kreeg ik er genoeg van om naar hem te kijken en ik slenterde terug naar de studeerkamer. Ik was ervan overtuigd dat we daar, en daar alleen de cache zouden vinden. Ik zocht nog eens zorgvuldig alles door, stelde vast dat het nu kwart over vier was en dat het dus weldra> snel licht zou worden en keerde terug naar de keuken.

 

Tot mijn stomme verbazing stond Poirot nu midden in de kolenbak, zijn keurige lichte pak onherstelbaar geruïneerd. Hij trok een grimas. Jazeker, beste vriend, het druist tegen al mijn instincten in om zo mijn uiterlijk te teisteren, maar wat wil je?’

‘Lavington kan hem toch niet onder de kolen verstopt hebben!’

‘Als je je ogen gebruikte, zou je zien dat ik de kolen ook niet aan het onderzoeken ben.’

Toen zag ik dat er op een plank achter de kolenbak wat houtblokken lagen opgestapeld. Poirot haalde ze er handig één voor één af. Plotseling slaakte hij een zachte kreet. ‘Hastings, je mes.’

Ik gaf het hem. Hij leek het in het hout te steken en plotseling spleet het blok in tweeën. Het was keurig doormidden gezaagd en binnenin uitgehold. Uit deze uitholling haalde Poirot een houten doosje van Chinese makelij.

‘Bravo!’ riep ik buiten mezelf.

‘Kalm aan, Hastings. Niet te hard schreeuwen. Kom, laten wij verdwijnen voordat het daglicht ons achterhaalt.’ Hij stopte het doosje in zijn zak, wipte luchtig uit de kolenbak en klopte zich zo goed mogelijk af. We verlieten het huis op dezelfde manier als we gekomen waren. Snel liepen we in de richting van Londen.

‘Maar wat een merkwaardige plaats,’ protesteerde ik. ‘Iedereen had dat blok kunnen gebruiken.’

‘In juli, Hastings? En het lag onder op de stapel. Een zeer vernuftige bergplaats. Aha, een taxi! Op naar huis, een bad en een verkwikkend bed.’

 

Na alle opwinding van die avond bleef ik lang slapen. Toen ik tenslotte om even voor enen onze zitkamer binnenwandelde zag ik daar tot mijn verbazing Poirot, op zijn gemak in een leunstoel, met het Chinese doosje naast zich, doodbedaard de brief zitten lezen die hij eruit gehaald had. Hij glimlachte me beminnelijk toe en tikte tegen het velletje in zijn hand. ‘Ze had gelijk, die Lady Millicent; nooit zou de hertog haar deze brief vergeven hebben! Er staan een paar van de meest extravagante liefdesbetuigingen in die ik ooit ben tegengekomen.’

‘Poirot, je moest je schamen,’ zei ik nogal geschokt. ‘Je had die brief niet mogen lezen. Zoiets doe je niet.’

‘Hercule Poirot doet het wel,’ antwoordde mijn vriend onverstoorbaar.

‘En dan nog iets,’ zei ik. ‘Ik vind het ook niet geheel volgens de spelregels dat je gisteren Japps officiële kaartje gebruikt hebt.’

‘Maar ik hoefde geen spelregels in acht te nemen. Het was geen spel. Ik stelde een onderzoek in naar een misdaad.’

Ik haalde mijn schouders op. Tegen een standpunt valt niet te redeneren.

‘Een voetstap op de trap,’ zei Poirot. ‘Dat zal Lady Millicent zijn.’

 

Onze beeldschone cliënte kwam binnen met een bezorgde uitdrukking op haar gezicht, die plaats maakte voor blijdschap toen ze de brief en het doosje zag die Poirot haar voorhield. ‘O, monsieur Poirot! Hoe hebt u dat voor elkaar gekregen?’

‘Door nogal laakbare methoden, milady. Maar de heer Lavington zal afzien van een aanklacht. Dit is uw brief, is het niet?’

Vluchtig keek ze hem door. ‘Ja, o, hoe kan ik u ooit bedanken! U bent geweldig, gewoonweg geweldig. Waar was hij verstopt?’

Poirot vertelde het haar.

‘Wat ontzettend knap van u!’ Ze pakte het doosje van de tafel. ‘Dit houd ik als aandenken.’

‘Ik had gehoopt, mademoiselle, dat u mij zou toestaan het te houden. Ook als aandenken.’

‘Ik hoop u toch een mooier aandenken te sturen dan dit, op mijn trouwdag. U zult ervaren dat ik niet ondankbaar ben, monsieur Poirot.’

‘Het genoegen u een dienst te hebben bewezen schenkt mij meer voldoening dan een cheque. Staat u me dus toe dit doosje te houden.’

‘O, nee, monsieur Poirot, dat wil ik beslist hebben,’ riep ze lachend. Ze stak haar hand uit, maar Poirot was haar voor. Zijn hand sloot zich om de hare.

‘Ik denk van niet.’ Zijn stem klonk opeens anders.

‘Wat bedoelt u?’ Haar stem leek scherper geworden.

‘Staat u mij tenminste toe het van zijn verdere inhoud te ontdoen. U ziet dat de oorspronkelijke ruimte van het doosje gehalveerd is. Bovenin de compromitterende brief; onderin…’ Een snelle beweging van zijn vingers, toen stak hij zijn hand uit. In de palm lagen vier forse schitterende stenen en twee grote melkwitte parels. ‘De edelstenen die onlangs in Bond Street gestolen werden, heb ik zo’n idee,’ mompelde Poirot. ‘Maar dat zal Japp ons wel vertellen.’

Tot mijn stomme verbazing kwam Japp zelf uit Poirots slaapkamer tevoorschijn.

‘Een oude bekende van u, geloof ik,’ zei Poirot hoffelijk tegen Lady Millicent.

‘De klos, godsamme!’ zei Lady Millicent op volslagen andere toon. ‘Wat ben jij een linke gozer, zeg!’ Ze keek Poirot met bijna liefdevol ontzag aan.

‘Tja, Gertie, mijn kind,’ zei Japp. ‘Het spel is uit dit keer, dunkt me. Dat ik je toch zo gauw alweer ontmoet! Je maat hebben we ook, dat heerschap dat hier gisteren zijn opwachting maakte onder de naam Lavington. Wat de echte Lavington betreft, alias Croker, alias Reed: ik vraag me af wie van de bende hem daar onlangs in Nederland dat mes in zijn lijf heeft gestoken? Je dacht dat hij de buit bij zich had, hè? En dat was niet zo. Hij heeft jullie behoorlijk bij de neus gehad. Hij had alles in zijn eigen huis verstopt. Jullie hebben er twee kerels naar laten zoeken en toen hebben jullie monsieur Poirot hier aangeklampt en die heeft het verbazende geluk gehad de spulletjes te vinden.’

‘Jij zit helemaal niet graag op je praatstoel, hè?’ zei de voormalige Lady Millicent. ‘Houd je maar rustig. Ik ga zoet met je mee. Je kan niet zeggen dat ik geen volleerde dame ben. Allemaal de groetjes!’

‘De schoenen klopten niet,’ zei Poirot dromerig. Ik was nog te verbijsterd om een woord uit te kunnen brengen. ‘Ik heb zo op mijn manier die Engelse natie> ander woord? van jou geobserveerd, en een dame, een geboren dame, let altijd bijzonder op haar schoenen. Haar kleren mogen afgedragen zijn, maar ze zal goed geschoeid gaan. Deze Lady Millicent nu had geraffineerde, dure kleren en goedkope schoenen. Het was niet waarschijnlijk dat jij of ik de ware Lady Millicent wel eens gezien zouden hebben; ze is maar zelden in Londen geweest en dit meisje leek oppervlakkig voldoende op haar om voor haar te kunnen doorgaan. Zoals ik zei, eerst wekten de schoenen mijn achterdocht, en verder waren haar verhaal en haar voile een tikje melodramatisch, hè? Van het Chinese doosje met een zogenaamde compromitterende brief moeten de bendeleden wel afgeweten hebben, maar het houtblok was een idee van wijlen de heer Lavington zelf. Eh, par exemple, Hastings, ik hoop dat je me niet meer zo in mijn gevoelens zult kwetsen als gisteren toen je zei dat de onderwereld mij niet kende. Ma foi, ze nemen me zelfs in dienst als ze zelf niet slagen!’