Ik stond bij het raam in Poirots kamer en keek wat verveeld naar buiten, naar de straat beneden. ‘Dat is vreemd!’ zei ik opeens zachtjes.
‘Wat, mon ami?’ informeerde Poirot rustig, diep weggedoken in zijn gemakkelijke leunstoel.
‘Deduceer maar, Poirot, uit de volgende feiten! Daar komt een jongedame aan, rijk gekleed – modieuze hoed, prachtig bont. Ze komt langzaam aanwandelen en kijkt in het voorbijgaan naar alle huisnummers. Zonder dat ze het merkt wordt ze geschaduwd door drie mannen en een vrouw van middelbare leeftijd. Het viertal wordt net ingehaald door een loopjongen, die het gezelschap op het meisje wijst. Hij staat druk te gebaren. Wat voor drama voeren ze daar op? Is het een dievegge, en zijn degenen die haar schaduwen, detectives die van plan zijn haar te arresteren? Of zijn zij de boeven, die een onschuldig slachtoffer willen aanvallen? Wat zegt de grote speurder ervan?’
‘De grote speurder, mon ami, kiest als altijd de eenvoudigste weg. Hij staat op en gaat zelf kijken.’ Mijn vriend kwam naast me voor het raam staan. Hij schoot even later in de lach.
‘Zoals gewoonlijk zijn jouw feiten opgesmukt door je ongeneeslijke zucht naar romantiek. Dit is niemand anders dan mevrouw Mary Marvell, de filmster. Een stelletje bewonderaars volgt haar op de hielen, omdat ze haar hebben herkend. En… en passant… waarde Hastings, de jongedame is zich dat zeer goed bewust!’
Ik moest lachen. ‘Dat verklaart alles! Maar je krijgt geen cijfer voor dat werk, Poirot. Dit was alleen maar een kwestie van herkennen.’
‘En vérité! Maar hoe vaak heb je zelf Mary Marvell op het witte doek gezien, mon cher?’
Ik dacht even na. ‘Misschien een keer of twaalf.’
‘Ik maar één keer in mijn leven! Toch ben ik degene die haar herkent, en niet jij.’
‘Ze ziet er zo heel anders uit!’ protesteerde ik nogal zwakjes.
‘Ah, sacré!’ riep Poirot, ‘verwachtte je haar soms in de straten van Londen te zien flaneren met haar cowboyhoed op het hoofd? Of op blote voeten en met krulletjes als een Iers boerenmeisje? Het zijn altijd dezelfde, niet-essentiële dingen bij jou! Herinner je je de zaak van die danseres Valerie Saintclair nog?’
Ik haalde een beetje ontstemd mijn schouders op.
‘Troost je, mon ami!’ vervolgde Poirot kalmerend. ‘Niet allemaal zijn we Hercule Poirot! Ik besef dat zelf maar al te goed.’
‘Jij hebt werkelijk van alle mensen die ik ken, de hoogste dunk van jezelf!’ riep ik uit, zowel geamuseerd als geërgerd.
‘Wat zal ik je zeggen? Zo gauw je een unicum bent, wéét je dat van jezelf – en, als ik me niet vergis, denkt mevrouw Marvell er net zo over!’
‘Hoe bedoel je?’
‘Nou, als ik me niet vergis is ze op weg naar mij.’
‘Hoe kom je daarbij?’
‘Nogal eenvoudig. Dit is niet bepaald een chique buurt, mon ami. Je hebt hier geen enkele modedokter of tandarts van naam – laat staan een eersteklas modezaak! Maar wel een detective à la mode! Oui, m’n waarde, zo is het nu eenmaal. Ik ben in de mode gekomen, de dernier cri. De mensen zeggen tegen elkaar: Comment! Ben je je gouden sigarettenkoker kwijt? Ga dan eens even naar die kleine Belg. Dat is gewoon een fenomeen! Iedereen gaat naar hem toe. Courez! En daar komen ze dan. In groepjes, mon ami. Met de gekste problemen.’
Beneden ging de bel. ‘Wat zei ik je? Dát is mevrouw Marvell.’
Poirot had het, zoals gewoonlijk, bij het rechte eind. Na een poosje werd de Amerikaanse filmster aangediend en we kwamen overeind uit onze stoelen.
Mary Marvell was zonder enige twijfel een van de populairste heldinnen van het witte doek. Ze was pas in Engeland aangekomen in gezelschap van haar echtgenoot, de filmacteur Gregory B. Rolf. Ze waren ongeveer een jaar tevoren in de Verenigde Staten getrouwd en dit was hun eerste bezoek aan Engeland. Ze waren grandioos ontvangen. Iedereen was gewoon wég geweest van de mooie Mary Marvell met haar schitterende toiletten, bontmantels en juwelen, en vooral van die ene kolossale diamant, die de naam de Avondster droeg. De kranten hadden, terecht of ten onrechte, vol gestaan van verhalen over de prachtige steen, die maar liefst voor vijftigduizend pond verzekerd was.
Al deze bijzonderheden schoten vliegensvlug door mijn hoofd, toen ik na Poirot onze blonde gaste verwelkomde.
Mary Marvell was slank, niet groot, heel erg blond en meisjesachtig met blauwe, wijdopen, onschuldige kinderogen. Poirot schoof een stoel aan en ze begon dadelijk te vertellen.
‘U zult me waarschijnlijk wel heel onnozel vinden, monsieur Poirot, maar Lord Cronshaw heeft gisteravond zitten vertellen op wat voor wonderbaarlijke manier u het mysterie van de dood van zijn neef hebt weten te ontsluieren. Toen dacht ik meteen: dan moet ik in dit geval uw raad eens inwinnen. Het is vast een domme grap – zoals Gregory zegt – maar ik ben toch dodelijk ongerust, weet u.’
Ze wachtte even om op adem te komen.
Poirot keek haar bemoedigend aan. ‘Gaat u door, madame. U begrijpt dat ik nog altijd in het duister tast.’
‘Het gaat over deze brieven.’ Toen opende mevrouw Marvell haar handtas en haalde er drie enveloppen uit, die ze aan Poirot gaf.
Deze bekeek ze zorgvuldig. ‘Goedkoop postpapier – naam en adres in blokletters. Laat ik er eens binnenin kijken.’ Hij haalde de brieven eruit.
Ik stond achter Poirot en keek over zijn schouder mee. Er stond maar een enkele zin op geschreven, even netjes in blokletters als het adres. Hij luidde als volgt: ‘De grote diamant is het linkeroog van de godheid en hoort terug te keren naar zijn plaats van herkomst.’
Het tweede briefje luidde precies eender, maar het derde was iets uitvoeriger en meer ter zake. ‘U bent gewaarschuwd. U hebt het bevel niet opgevolgd. Nu zal de diamant u ontnomen worden. Als de maan vol is moeten beide diamanten, die het linker- en het rechteroog van de godheid vormen, terugkeren. Zo staat het geschreven.’
‘Het eerste briefje heb ik eenvoudig als een grap beschouwd,’ verklaarde mevrouw Marvell. ‘Toen ik het tweede kreeg, voelde ik me al minder op mijn gemak. Maar de derde boodschap kwam gisteren en toen kreeg ik bepaald argwaan. Het hele geval, meende ik, kon weleens ernstiger zijn dan ik aanvankelijk dacht.’
‘Deze brieven hebt u niet over de post gekregen, zie ik.’
‘Nee, ze zijn bezorgd… door een Chinees. Dat heeft me ook zo bang gemaakt.’
‘Waarom dat?’
‘Omdat het óók een Chinees was van wie Gregory de steen indertijd in San Francisco heeft gekocht, nu drie jaar geleden.’
‘Juist, ik begrijp dus dat de diamant in kwestie…’
‘De Avondster is,’ vulde mevrouw Marvell aan. ‘Zo is het. Gregory herinnert zich dat er in die tijd al een praatje ging over die steen, waarover de Chinees in Frisco zich niet wenste uit te laten. Gregory zegt dat de man doodsbenauwd scheen te zijn en reuze haast had het ding van de hand te doen. Hij vroeg niet meer dan een tiende van de werkelijke waarde. Gregory heeft hem mij als huwelijkscadeau geschonken.’
Poirot knikte nadenkend. ‘Het hele verhaal klinkt bijna ongelofelijk romantisch, maar toch – wie weet? Hastings, wil je mij even mijn almanak aangeven?’
Ik voldeed aan zijn verzoek.
‘Voyons,’ zei Poirot, terwijl hij in het boekje bladerde. ‘Wanneer hebben we volle maan? Juist, aanstaande vrijdag. Dat is dus over drie dagen. Eh bien, madame, u vraagt mij om raad. Laat ik u die geven. Deze belle histoire zou een of andere grap kúnnen zijn. Maar dat hóeft niet. Daarom raad ik u aan: vertrouw mij de diamant toe, tot na aanstaande vrijdag. Dan kunnen we alle maatregelen nemen die we nodig achten.’
Er trok een wolkje over het gezicht van de mooie actrice en ze antwoordde wat geforceerd: ‘Ik ben bang dat dat onmogelijk is.’
‘U hebt hem toch bij u?’ vroeg Poirot, terwijl hij haar zeer onderzoekend aankeek.
De jonge vrouw aarzelde een ogenblik, stak toen haar hand boven in haar jurk en haalde een lange, dunne ketting tevoorschijn. Zij boog zich naar ons toe en deed haar hand open. Op de gestrekte palm lag een steen met een zeldzame gloed, bijzonder kunstig in platina gevat, plechtig naar ons te knipogen.
Poirot hield duidelijk hoorbaar lang zijn adem in. ‘Epatant!’ zei hij zacht. ‘Staat u mij toe, madame?’ Hij nam de diamant uit haar hand en bekeek hem zeer aandachtig. Daarna reikte hij hem met een lichte buiging weer aan. ‘Een pracht van een steen – zonder énig gebrek. Ah, cent tonnerres, u draagt hem zomaar bij u? Comme ça?’
‘O, maar ik pas wel op, ik ben er uiterst voorzichtig mee! Gewoonlijk berg ik hem op in mijn juwelenkistje, monsieur Poirot, en dan in de safe van ons hotel. Wij logeren in het Magnificent Hotel, weet u. Ik heb hem alleen maar meegebracht om hem u te laten zien.’
‘U zult toch wel zo verstandig zijn hem hier te laten, n’est ce pas? U laat zich toch wel raden door papa Poirot?’
‘Monsieur Poirot, het probleem is dat we vrijdag naar Yardly Chase gaan om een paar dagen bij Lord en Lady Yardly te logeren.’
Deze mededeling riep een vage herinnering bij me op. Een of ander kletspraatje was het. Een paar jaar geleden hadden Lord en Lady Yardly een reisje naar de Verenigde Staten gemaakt en toen werd er gefluisterd dat de Lord nogal aan de rol was geweest met enige dames. Maar er was nog iets meer, een roddel die Lady Yardly’s naam koppelde aan die van een ‘filmster’ in Californië. Opeens wist ik het weer! Natuurlijk was het niemand anders geweest dan Gregory B. Rolf.
‘Nu zal ik u nog een geheimpje verklappen, monsieur Poirot,’ vervolgde Mary Marvell. ‘Wij hebben namelijk een overeenkomst met Lord Yardly. Er bestaat een kans dat we een film kunnen opnemen op zijn familiekasteel!’
‘Op Yardly Chase?’ riep ik vol belangstelling. ‘Nee maar, dat is een van de bezienswaardigheden van Engeland.’
Mevrouw Marvell knikte instemmend. ‘Dat heb ik me ook laten vertellen. Het moet dus een eersteklas decor zijn voor middeleeuwse scènes. Maar hij vraagt er een behoorlijk hoog bedrag voor en ik weet natuurlijk niet of de zaak door kan gaan. Maar Greg en ik houden er echter wel van genoegen met zaken te combineren.’
‘Neemt u me niet kwalijk als ik het nog niet begrijp, madame. Het is toch mogelijk op Yardly Chase te gaan logeren zonder die diamant mee te nemen?’
Er kwam een slimme, harde blik in Mary Marvells ogen, die allesbehalve in overeenstemming was met haar kinderlijke verschijning. Opeens leek ze jaren ouder. ‘Ik wil hem daar dragen!’
‘Tot de Yardly-collectie behoren toch enige zeer beroemde juwelen?’ zei ik opeens. ‘En daar behoort toch een grote diamant toe?’
‘Ja, dat is zo,’ antwoordde Mary Marvell kortaf.
Heel zachtjes hoorde ik Poirot zeggen: ‘Ah, c’est comme ça!’ Daarop zei hij hardop, met zijn beangstigend vermogen om altijd een voltreffer te plaatsen (hij noemt dat een kwestie van psychologisch inzicht!): ‘Dan hebt u dus ongetwijfeld al kennis gemaakt met Lady Yardly, of uw echtgenoot wellicht?’
‘Gregory heeft haar leren kennen, toen ze een jaar of drie geleden in Californië waren,’ zei Mary Marvell. Ze aarzelde even en voegde er toen abrupt aan toe: ‘Leest een van u weleens de Society Gossip?’
We schaamden ons te moeten bekennen dat dit niet het geval was.
‘Ik vraag het, omdat er juist van de week een artikel in stond over beroemde juwelen. En het treft wel heel toevallig…’ Hier zweeg ze.
Ik was opgestaan, liep naar de andere kant van de kamer en keerde terug met het bewuste blad in mijn hand. Ze pakte het aan, zocht het bedoelde artikel en las ons voor: ‘Tot de overige beroemde juwelen behoort de Morgenster te worden gerekend, een diamant die zich in het bezit bevindt van de familie Yardly. Een van de voorvaderen van de tegenwoordige Lord Yardly is ermee uit China gekomen en men vertelt dat er een romantische geschiedenis aan vast zit. Deze diamant zou eertijds het rechteroog van een of andere tempelgod zijn geweest. Een tweede diamant, van precies gelijke vorm en grootte, vormde het linkeroog van dit tempelbeeld en het verhaal wil dat ook dat exemplaar op de een of andere manier zou worden gestolen. Het ene oog zou oostwaarts, het andere westwaarts verdwijnen, tot het moment dat zij elkaar weer zouden ontmoeten. Tot zij zegevierend naar de god zouden terugkeren. Het is dus wel een merkwaardig toeval dat er op het ogenblik een diamant is die in tegenstelling tot de Morgenster de Avondster wordt genoemd en zich in het bezit van de bekende filmster Mary Marvell bevindt. Het zou interessant zijn beide stenen eens met elkaar te vergelijken.’
Hier zweeg ze.
‘Epatant!’ fluisterde Poirot. ‘Zonder twijfel een romance van het zuiverste water.’ Hij wendde zich tot mevrouw Marvell. ‘En u bent nog altijd niet bang, madame? U bent helemaal niet bijgelovig? U deinst er niet voor terug deze Siamese tweelingen bij elkaar te brengen uit angst tegen een Chinees aan te lopen die ze bliksemsnel mee terug neemt naar China?’
Zijn toon was spottend, maar ik was ervan overtuigd dat er een zweem van ernst in klonk.
‘Ik geloof nooit dat de diamant van Lady Yardly het bij de mijne kan halen,’ zei mevrouw Marvell. ‘In elk geval wilde ik me er zelf van overtuigen.’
Ik weet niet wat Poirot nog verder van plan was te zeggen, want op dat ogenblik vloog de deur open en kwam een bijzonder knappe man binnen. Van zijn donker krullend haar tot de punten van z’n laklaarzen was hij het toonbeeld van een romantische held.
‘Ik had beloofd je te komen halen, Mary,’ zei Gregory Rolf, ‘en hier ben ik. Wel, wat zegt monsieur Poirot van ons probleempje? Zeker net wat ik zeg: een of andere rare streek?’
Poirot keek glimlachend naar de grote acteur. Ze contrasteerden op een belachelijke manier met elkaar.
‘Streek of geen streek, meneer Rolf,’ zei Poirot droogjes, ‘ik heb madame, uw echtgenote, geadviseerd de edelsteen vrijdag niet mee te nemen naar Yardly Chase.’
‘Zo denk ik er ook over, meneer. Dat heb ik ook al tegen Mary gezegd. Maar ja, hoe is een vrouw? Ze kan de gedachte niet verdragen dat een andere vrouw haar met juwelen zou overtroeven!’
‘Wat een onzin! Gregory!’ zei Mary Marvell op scherpe toon. Maar ze kreeg een kleur van kwaadheid.
Poirot haalde zijn schouders op. ‘Madame, u hebt mijn advies gehoord. Meer kan ik niet voor u doen. C’est fini!’
Met een buiging begeleidde hij hen naar de deur.
‘Ah! Là, là,’ zei hij, toen hij terugkwam. ‘Histoire de femmes. De brave echtgenoot sloeg de spijker aardig op zijn kop. Tout de même, het ontbrak hem aan tact. Bepaald gebrek aan tact.’
Ik vertelde hem van mijn vage herinnering aan de affaire-Yardly en hij knikte heftig.
‘Dat had ik ook in mijn hoofd. Hoe het ook zij, er steekt in elk geval iets merkwaardigs achter het geheel. Met je welnemen, mon ami, wil ik wel even een luchtje scheppen. Wees zo goed op me te wachten. Ik blijf niet lang weg.’
Ik zat half te slapen in mijn stoel, toen de hospita op de deur klopte en haar hoofd om de hoek stak.
‘Hier is weer een dame voor monsieur Poirot, meneer. Ik heb haar al gezegd dat hij uit was, maar ze wou graag op hem wachten, omdat ze er voor naar de stad is gekomen.’
‘O, laat u haar maar binnen, mevrouw Murchison. Misschien kan ik iets voor haar doen.’
Het volgende ogenblik werd de dame binnengelaten. Mijn hart sprong op toen ik haar herkende. Het portret van Lady Yardly had te vaak in de kranten gestaan om haar in staat te stellen onbekend te blijven. ‘Neemt u plaats, Lady Yardly,’ zei ik, haar een stoei aanbiedend. ‘Mijn vriend Poirot is even uit, maar ik weet zeker dat ik hem elk ogenblik kan verwachten.’
Ze bedankte mij en nam plaats. Wat een volkomen ander type dan Mary Marvell! Rijzig figuur, donker haar, doordringende ogen en een hooghartig, bleek gezicht – met toch iets weemoedigs in de hoeken van haar mond…
Ik wilde mijn uiterste best doen haar waardig te ontvangen. Waarom zou ik ook niet? In aanwezigheid van Poirot voel ik me altijd een beetje onzeker – sla ik nooit een behoorlijk figuur. Toch heb ik ook een duidelijk talent voor het oplossen van problemen. In een plotselinge opwelling wendde ik me tot haar.
‘Lady Yardly,’ begon ik, ‘ik begrijp waarom u hier komt. U hebt dreigbrieven ontvangen over de diamant.’
Het was duidelijk dat ik midden in de roos had geschoten. Ze staarde me met open mond aan en haar wangen waren doodsbleek.
‘Hoe weet u dat?’ vroeg ze naar adem snakkend. ‘Hoe?’
Ik glimlachte. ‘Door een volkomen logische deductie. Omdat mevrouw Marvell ook dreigbrieven heeft gekregen…’
‘Mevrouw Marvell? Is die dan hier geweest?’
‘Even vóór u. Zoals ik al zei: wanneer zij, als eigenares van één van de twee bij elkaar horende diamanten, geheimzinnige dreigbrieven heeft ontvangen, móét u, als bezitster van de andere steen, soortgelijke brieven hebben gekregen. U ziet hoe volkomen eenvoudig de zaken zijn. Is mijn veronderstelling dus juist, dat u dergelijke brieven hebt ontvangen?’
Ze aarzelde eerst even of ze me in vertrouwen zou nemen. Toen boog ze het hoofd instemmend, met een flauw glimlachje.
‘Zo is het,’ erkende ze.
‘Zijn die brieven van u ook persoonlijk bezorgd… door een Chinees?’
‘Nee, ze kwamen over de post. Maar vertelt u eerst eens, is mevrouw Marvell hetzelfde overkomen?’
Ik vertelde haar wat er die morgen was voorgevallen. Ze luisterde aandachtig.
‘Het klopt allemaal. Mijn brieven zijn een duplicaat van de hare. Het is een feit dat ze per post zijn gekomen en ze hebben bovendien een vreemde geur – iets van wierook – waardoor ik meteen aan de Oost moest denken. Wat zou dat nu allemaal moeten betekenen?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Daar moeten wij achter zien te komen. Hebt u die brieven meegebracht? Wellicht dat de poststempels ons iets te zeggen hebben.’
‘Jammer genoeg heb ik ze verscheurd. U moet weten dat ik ze in eerste instantie als een misplaatste grap beschouwde. Zou het wáár kunnen zijn dat de een of andere Chinese bende achter die stenen aan jaagt? Het lijkt me allemaal zo ongelofelijk!’
Wij gingen nogmaals alle feiten na zonder één stap verder te komen in de richting van de oplossing van het raadsel. Tenslotte stond Lady Yardly op. ‘Ik geloof werkelijk niet dat ik op monsieur Poirot hoef te wachten. U kunt hem alles wel meedelen wat ik u verteld heb. Ik dank u bij voorbaat, meneer…’ Ze stak me aarzelend haar hand toe.
‘Kapitein Hastings,’ vulde ik aan.
‘Och, maar natuurlijk! Wat dom van me. U bent bevriend met de familie Cavendish. Mary Cavendish had mij aangeraden naar monsieur Poirot toe te gaan.’
Toen mijn vriend thuiskwam, vertelde ik hem enthousiast wat er tijdens zijn afwezigheid was voorgevallen. Hij ondervroeg me nogal scherp over alle bijzonderheden van ons onderhoud en ik kon duidelijk merken dat hij het land had niet zelf thuis te zijn geweest. Ik verbeeldde me zelfs te bespeuren dat Poirot een tikje jaloers was op mijn buitenkansje. Hij maakte er langzamerhand een gewoonte van om mij een beetje te kleineren en ik geloof dat hij het jammer vond dat hij in dit geval niets op mijn gedrag kon aanmerken. Inwendig was ik nogal tevreden over mezelf, hoewel ik mijn best deed dat niet te laten merken, daar ik hem niet wenste te prikkelen. Ik ben zeer aan mijn kleine vriend gehecht, ondanks zijn vele eigenaardigheden.
‘Bien!’ zei hij tenslotte, met een vreemde uitdrukking op zijn gezicht. ‘De intrige is zich verder aan het ontwikkelen. Geef me, als je wilt, het Adelboek eens even, dat daar op de bovenste plank staat.’ Hij bladerde het door. ‘Hier zo, Yardly… tiende burggraaf, diende in Zuidafrikaanse oorlog… tout ça n’a pas d’importance… huwde 1907 de Hon. Maude Stopperton, vierde dochter van derde baron Cotteril, heeft twee dochters, geboren 1908 en 1910… Clubs… Huizen… Voilà, dat zegt ons ook niet veel. Maar morgenochtend krijgen we deze milord in levenden lijve te zien.’
‘Ja, ik heb hem een telegram gestuurd.’
‘Ik dacht dat je deze zaak niet eens op je wilde nemen!’
‘Ik treed ook niet voor mevrouw Marvell op, omdat zij weigert zich door mijn advies te laten leiden. Maar ik doe het nu voor mijn eigen genoegdoening – die van Hercule Poirot! Ik moet beslist een vinger in deze pap habben!’
‘En dan stuur je hem een telegram met de vraag of hij morgen maar even naar de stad wil komen omdat jou dat schikt? Daar zal hij niet blij mee zijn.’
‘Au contraire, mijn vriend. Als ik zijn diamant voor hem veilig weet te stellen, zou hij me heel erg dankbaar moeten zijn.’
‘Geloof je dan werkelijk dat er enige kans bestaat dat die zal worden gestolen?’ vroeg ik benieuwd.
‘O, daar ben ik bijna van overtuigd!’ antwoordde Poirot doodkalm. ‘Alles wijst in die riching.’
‘Maar hoe…?’
Poirot deed hier verdere vragen af met een luchtig handgebaar. ‘Nu niet, alsjeblieft. Laten we onze geest niet in de war brengen. Let eens op dat Adelboek – hoe je dat nu hebt weggezet. Merk je niet dat de grootste delen op de bovenste plank thuishoren, dan de volgende op de tweede plank, enzovoort? Dat schept orde, methode. Dat is wat ik je altijd gezegd heb, Hastings…’
‘Precies!’ zei ik vlug en zette het hem beledigende boek op zijn juiste plaats.
Lord Yardly bleek een luidruchtig, sportief type, met een rood gezicht en een zekere bonhomie die bepaald sympathiek aandeed en een aanvulling vormde op zijn duidelijk tekort aan intelligentie.
‘Raar geval, monsieur Poirot! Kan er kop noch staart aan vinden. Mijn vrouw schijnt zonderlinge briefjes te hebben ontvangen, die mevrouw Marvell ook al heeft gekregen. Wat betekent dat allemaal?’
Poirot liet hem het artikel in de Society Gossip lezen. ‘Mijn eerste vraag, mylord, is deze: zijn de vermelde feiten juist?’
Het gezicht van Lord Yardly werd donkerpaars van drift toen hij het artikel snel doorlas. ‘Vervloekte onzin!’ sputterde hij. ‘Er is nooit sprake geweest van een romantisch verhaaltje met betrekking tot onze steen. Oorspronkelijk kwam hij uit India, als ik het wel heb. Nooit van die Chinese afgoderij gehoord!’
‘Maar de steen draagt toch de naam Morgenster, is het niet?’
‘Wat zou dat?’ vroeg hij boos.
Poirot glimlachte even en gaf niet meteen antwoord. ‘Het enige dat ik zou willen voorstellen, mylord, is de zaak aan mij toe te vertrouwen. Als u dat zonder reserves doet, heb ik grote hoop een ramp te kunnen afwenden.’
‘Gelooft ú dus werkelijk dat er een sikkepit waarheid schuilt achter al dat gewauwel?’
‘Bent u bereid aan mijn verzoek gehoor te geven?’
‘Natuurlijk, maar…’
‘Bien! Sta me dan toe dat ik enkele vragen stel. Is die afspraak over filmopnamen op Yardly Chase tussen u en meneer Rolf helemaal in kannen en kruiken?’
‘Ah, heeft hij u daarover verteld? Welnee, er is nog helemaal niets in kannen en kruiken, niets definitiefs!’ De kleur op zijn blozende gezicht werd weer donkerpaars. ‘Ik kan u beter alles ronduit vertellen. Ik heb me nog wel eens op een stomme manier in de nesten gestoken, monsieur Poirot, en ik stik op het ogenblik in de schulden, maar ik kom er wel bovenop. Ik ben dol op de kinderen en ik wil alles rechtzetten, zodat ik in dat oude huis kan blijven wonen. Gregory Rolf biedt me heel veel geld, genoeg om weer op de been te komen. Ik wil het eigenlijk niet – ik haat het idee van zoveel mensen die rond de Chase komen acteren – maar misschien zal ik het wel moeten toelaten, tenzij…’ Hij zweeg even.
Poirot keek hem doordringend aan. ‘Hebt u dus nog een andere pijl op uw boog? Staat u me toe een gokje te wagen? Wilde u de Morgenster soms van de hand doen?’
Lord Yardly knikte bevestigend. ‘Zo is het. Maar hoe raadt u dat? Hij behoort al enige generaties tot het familiebezit, maar hij is niet tot onvervreemdbaar goed gemaakt. Toch is het niet makkelijk er een koper voor te vinden. Hoffberg uit Hatton Garden probeert iemand voor me op te duikelen die de steen zou willen kopen. Maar hij zal voort moeten maken, anders hoeft het al niet meer.’
‘Nog één vraag, permettez – aan welk van de twee plannen geeft Lady Yardly de voorkeur?’
‘O, ze maakt reuze bezwaren tegen mijn plan om de steen te verkopen. U weet hoe vrouwen kunnen zijn. Ze is gewoon wég van het idee van die filmstunt.’
‘Dat begrijp ik,’ antwoordde Poirot. Hij bleef even in gedachten verzonken zitten en kwam toen energiek overeind. ‘Gaat u onmiddellijk naar Yardly Chase terug? Bien. Praat er dan vooral met geen mens over – geen mens, verstaat u? – maar reken op onze komst tegen vanavond negen uur. Nee, wacht eens, we komen al even na vijven!’
‘Dat vind ik best, maar ik snap niet…’
‘Ça n’a pas d’importance,’ zei Poirot vriendelijk. ‘U wilt toch dat ik uw diamant voor u veilig houd, n’est ce pas?’
‘Zeker, maar…’
‘Doet u dan wat ik zeg.’
Een zeer verbaasde edelman liep de kamer uit.
Het was half zes toen we bij Yardly Chase arriveerden. Een waardige butler ging ons voor naar een gelambrizeerde hal, waar in de haard een behaaglijk houtvuur oplaaide. Het was een charmant tafereel, wat we daar voor ons zagen. Lady Yardly met haar twee kinderen. De moeder boog haar fiere, donkere hoofd over de twee blonde kopjes. Lord Yardly stond er met een gelukkige glimlach naar te kijken.
‘Monsieur Poirot en kapitein Hastings!’ kondigde de butler aan.
Lady Yardly keek verschrikt op. Haar man trad enigszins onzeker naar voren, met zijn ogen nadere instructies vragend aan Poirot. De kleine man bleek opgewassen tegen de situatie.
‘Duizend excuses! U moet weten dat ik de zaak van mevrouw Marveli nog steeds in onderzoek heb. Zij zou vrijdag bij u komen, als ik het wel heb. Nu maak ik even de ronde om na te gaan of alles veilig is. Ook kwam ik Lady Yardly nog even vragen of ze zich kan herinneren welke poststempels op haar brieven stonden.’
Lady Yardly schudde teleurgesteld van nee. ‘Ik ben bang van niet. Erg dom van me. Maar u moet bedenken dat ik ze geen moment au sérieux heb genomen.’
‘Blijft u logeren?’ informeerde Lord Yardly.
‘Wel, mylord, ik ben bang dat we niet gelegen komen en daarom hebben we onze bagage maar in de dorpsherberg gelaten.’
‘O, dat geeft niets!’ Lord Yardly had gelukkig de zaak door. ‘Ik zal ze wel even laten ophalen, dan blijft u hier. Nee, nee, volstrekt geen last… spreekt vanzelf.’
Poirot liet zich overhalen, nam hoogst voldaan naast Lady Yardly plaats en begon goede maatjes te worden met de kinderen. Het duurde niet lang of ze waren met z'n allen aan het stoeien en ik werd ook bij het spel betrokken.
‘Vous êtes bonne mère,’ zei Poirot met een complimenteuze buiging, toen de kinderen spartelend en protesterend door een strenge gouvernante werden weggeleid.
Lady Yardly streek even haar weerbarstige krullen glad. ‘Ik ben dol op ze,’ zei ze met een trilling van emotie.
‘En zij op u en terecht!’ Weer maakte Poirot zijn lichte buiging.
Toen luidde er een gong, ten teken dat we ons voor tafel dienden op te knappen en we stonden op om naar onze kamers te gaan. Op datzelfde moment kwam de butler binnen met een telegram op een presenteerblad, dat hij Lord Yardly aanbood.
Deze rukte het formulier open met een woord van verontschuldiging. Bij het lezen verstrakte zijn blik. Met een kreet gaf hij het telegram aan zijn vrouw. Daarna keek hij even naar mijn vriend.
‘Eén ogenblikje, monsieur Poirot. Ik geloof dat ik u niet onkundig mag laten. Het is een seintje van Hoffberg. Hij meent een gegadigde voor de steen te hebben gevonden. Het is een Amerikaan, die morgen met de boot weer weg moet. Daarom stuurt hij vanavond een mannetje om de steen grondig te bekijken. Verdraaid… als dat eens wat mocht worden…’ Hij kon geen woord meer uitbrengen.
Lady Yardly had zich afgewend en hield het telegram nog altijd in de hand. Met een diepe stem zei ze: ‘Maar George, ik wou dat je de diamant niet verkocht. Hij is al jarenlang familiebezit.’ Ze wachtte even, als hoopte ze een antwoord te zullen krijgen, maar toen dat niet kwam, verhardde haar gezicht. Ze haalde haar schouders op. ‘Ik moet me nu gaan verkleden. Ik geloof dat ik er het beste aan doe de steen nog eens, voor de laatste maal, te dragen.’ Ze trok een grimas tegen Poirot toen ze vervolgde: ‘U moet weten dat het een van de lelijkste colliers is die u zich kunt voorstellen. George heeft altijd beloofd de stenen te laten overzetten, maar daarvan is nooit iets gekomen.’ Toen verliet zij het vertrek.
Een half uurtje later waren wij drieën weer in de grote salon bijeen, in afwachting van de komst van Lady Yardly. Ze was al een paar minuten te laat.
Opeens hoorden we het ruisen van zijde. Lady Yardly verscheen in de deuropening, een stralende verschijning in een lange, schitterend glanzende avondjurk. Om haar ontblote hals vlamde een stralenkrans. Zo stond ze even, met haar hand aan het kostbare halssnoer.
‘Aanschouw het offer dat ik breng,’ zei ze opgewekt. Haar vrolijke humeur had ze terug. ‘Wacht even, dan doe ik ook de grote lamp aan. Dan kunt u zich nog beter verlustigen in het lelijkste halssnoer van heel Engeland!’
De schakelaars bevonden zich buiten de deur. Toen ze er met haar hand naar reikte, gebeurde er iets volmaakt onbegrijpelijks. Opeens gingen alle lichten uit, zonder voorafgaande waarschuwing, de deur sloeg met een klap dicht en van buiten de salon klonk de luide, gerekte gil van een vrouw.
‘Mijn hemel!’ riep Lord Yardly. ‘Dat was Maude. Wat is er aan de hand?’
Wij stormden op de tast op de deur af en botsten in het donker allemaal tegen elkaar op. Het duurde even voor we wisten waar we de deur konden vinden. Wat een schouwspel ontrolde zich daar voor ons oog! Lady Yardly lag bewusteloos op de marmeren vloer, met een bloedrode striem waar het collier had gehangen en klaarblijkelijk van haar hals was afgerukt.
Toen we ons over haar heen bogen, niet zeker of ze dood zou zijn of levend, sloeg ze haar oogleden op. ‘De Chinees!’ fluisterde ze met moeite. ‘De Chinees, door de zijdeur…’
Met een vloek sprong Lord Yardly overeind. Ik liep met hem mee, met een woest kloppend hart.
De zijdeur in kwestie was maar klein, in de hoek van de gang, slechts een paar meter verwijderd van het toneel waarop het drama zich afspeelde. Toen we ervoor stonden, slaakte ik een kreet. Daar, vlak bij de drempel, lag het schitterende collier, kennelijk weggeworpen door de dief in de paniek van zijn vlucht. Ik graaide ernaar met een gevoel van grote opluchting. Daarop slaakte ik een tweede kreet, die door Lady Yardly werd overgenomen. Want midden in het collier zag ik een groot gat. De Morgenster ontbrak!
‘Dat verklaart alles,’ hijgde ik. ‘Het waren dus geen gewone dieven. Het was hun slechts om deze edelsteen te doen.’
‘Maar hoe kon die kerel hier binnenkomen?’
‘Door deze zijdeur.’
‘Maar die zit altijd op slot!’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Nu niet. Kijk maar.’ Onder het spreken opende ik de deur. Er dwarrelde iets naar de grond, dat ik snel opraapte. Het was een stukje geborduurde zijde. Het moest van een Chinees gewaad zijn afgescheurd.
‘Hij is in zijn haast om weg te komen met zijn kleren tussen de deur beklemd geraakt,’ verklaarde ik. ‘Snel, hij kan onmogelijk ver weg zijn!’
Maar we speurden en zochten vergeefs. In het pikkedonker had de dief gemakkelijk zijn weg naar de vrijheid kunnen vinden. Met tegenzin keerden we terug. Lord Yardly stuurde een van de bedienden naar de politie.
Lady Yardly, heel handig geassisteerd door Hercule Poirot, die in zulke gevallen in bedrevenheid voor geen vrouw onderdoet, voelde zich voldoende bijgekomen om ons het hele verhaal te kunnen doen.
‘Ik wilde net de andere lamp aandoen,’ vertelde Lady Yardly, ‘toen ik van achteren door een man werd besprongen. Hij rukte me het snoer met zoveel kracht van mijn hals, dat ik plat op de grond viel. Toen ik viel, zag ik hem door de zijdeur verdwijnen. Ik zag aan zijn staart en geborduurde gewaad dat het een Chinees was.’ Ze zweeg met een rilling.
Op dit moment verscheen de butler. Hij fluisterde wat tegen Lord Yardly. ‘Een heer van de firma Hoffberg, mylord. Hij zegt dat u hem verwacht.’
‘Ook dat nog!’ riep de edelman verstoord. ‘Ik zal hem wel moeten ontvangen, denk ik. Maar niet hier, Mullings. Laat hem maar in de bibliotheek.’
Ik nam Poirot terzijde. ‘Luister eens even, mijn waarde, zou het nu niet verstandiger zijn als wij tweeën maar weer naar Londen teruggaan?’
‘Denk je dat, Hastings? Waarom?’
‘Kijk eens,’ ik kuchte even, ‘de situatie is er hier niet beter op geworden. Ik bedoel maar zo, je vertelt Lord Yardly dat hij zich op jou moet verlaten en dat de hele zaak dan wel in orde zal komen – je komt hier en dan verdwijnt de diamant vlak onder je eigen ogen.’
‘Dat is waar!’ stemde Poirot enigszins onder de indruk toe. ‘Dat leek nu niet bepaald op een van mijn meest eclatante overwinningen!’
Bij deze voorstelling van de gang van zaken moest ik lachen, maar ik hield voet bij stuk. ‘Nu je – neem me de uitdrukking niet kwalijk – de zaak aardig in het honderd hebt laten lopen, lijkt het me de elegantste oplossing als de weerlicht te verdwijnen.’
‘En de maaltijd dan, die ongetwijfeld voortreffelijke maaltijd, waarvan ik me zoveel had voorgesteld? Het kunstwerk van de chef de cuisine van Lord Yardly!’
Nu verloor ik mijn geduld. ‘Wat komt die maaltijd er nu op aan?’
Poirot hief geschrokken zijn handen ten hemel. ‘Mon Dieu! Dat komt omdat hier te lande gastronomische belangen met misdadige onverschilligheid worden behandeld.’
‘Er is bovendien nog een andere reden waarom we er goed aan doen zo spoedig mogelijk terug te zijn in Londen,’ ging ik verder.
‘De tweede steen, de Avondster!’ ik fluisterde nu, ‘die van mevrouw Marvell.’
‘Nou, wat zou dat?’
‘Snap je dat niet?’ Het ongewone onbegrip maakte me boos. Wat scheelde er vandaag aan zijn anders zo vlijmscherp vernuft? ‘Nu ze er één hebben, zullen ze ongetwijfeld ook de tweede te pakken willen krijgen.’
‘Tiens!’ riep Poirot uit, die nu een stap achteruit deed en mij bewonderend aankeek. ‘Daar sta ik van te kijken. Je praat als een orakel, mijn waarde. Stel je eens voor dat ik daaraan nog geen ogenblik gedacht had! Maar daarvoor hebben we alle tijd. Het is vrijdag pas volle maan, en geen dag eerder!’
Ik schudde in twijfel mijn hoofd. Die vollemaantheorie kon me gestolen worden. Ik kreeg in ieder geval mijn zin en het resultaat was dat we vlug vertrokken met achterlating van een briefje met verontschuldigingen voor Lord Yardly.
Mijn plan was meteen door te gaan naar het Magnificent Hotel en mevrouw Marvell mee te delen wat er was gebeurd, maar Poirot sprak daar zijn veto over uit omdat hij vond dat het morgenochtend vroeg genoeg zou zijn. Ik gaf met tegenzin toe.
De volgende morgen maakte Poirot allesbehalve aanstalten om uit te gaan. Ik begon te veronderstellen dat hij, na de mislukking tot nu toe, kennelijk een zwaar hoofd had in de voortzetting van de zaak. Als reactie op mijn aandringen zei hij met een bewonderenswaardige dosis gezond verstand dat de bijzonderheden van de roof op Yardly Chase nu al uitvoerig in de ochtendbladen waren verschenen, zodat we de Rolfs hoegenaamd niets nieuws konden vertellen. Weer gaf ik met tegenzin toe.
De volgende gebeurtenissen stelden mijn voorgevoelens echter volkomen in het gelijk. Tegen twee uur ratelde de telefoon. Poirot luisterde enkele ogenblikken en zei toen kortaf: ‘Bien! J’y serai.’ Hij hing de hoorn op de haak en wendde zich tot mij.
‘Wat denk je ervan, mon ami?’ Hij zag er half beschaamd, half geagiteerd uit. ‘Nu is ook de diamant van mevrouw Marveli gestolen!’
‘Wat zeg je me nou!’ riep ik uit, van mijn stoel opspringend. ‘Waar blijf je nou met je volle maan?’
Poirot keek hoogst teleurgesteld.
‘Wanneer is het gebeurd?’
‘Vanmorgen, zeggen ze.’
Droevig schudde ik mijn hoofd. ‘Had je nu maar naar me geluisterd! Je ziet dat ik het bij het rechte eind had!’
‘Dat schijnt inderdaad zo te zijn, mon ami,’ zei Poirot. ‘Maar schijn bedriegt vaak, dat weet je ook wel.’
Toen we ons in een taxi naar het Magnificent Hotel haastten, brak ik me het hoofd over het kernprobleem van dit hele geval.
‘Dat denkbeeld van de volle maan was slim. Daardoor vestigde iedereen zijn aandacht op de vrijdag en vergat daardoor aan de dagen ervóór te denken! Jammer dat jij daar óók niet aan gedacht hebt.’
‘Ma foi!’ zei Poirot luchtig. Hij had zijn onverschilligheid volkomen teruggekregen. ‘Een mens kan niet aan alles tegelijk denken!’
Ik kreeg met hem te doen. Hij had altijd zo de smoor in bij een mislukking.
‘Kop op!’ troostte ik hem. ‘Een volgende maal meer geluk!’
In het Magnificent werden we terstond naar het kantoor van de directeur gebracht. Gregory Rolf zat daar al met twee mensen van Scotland Yard. Een bleke klerk zat recht tegenover hem.
Rolf knikte ons toe toen we beiden binnenkwamen. ‘We komen er wel achter!’ zei hij. ‘Maar het is iets ongelofelijks. Hoe de kerel het lef heeft gehad, snap ik nog niet!’
Enkele ogenblikken waren voldoende om ons de bijzonderheden te vertellen. Rolf had precies om kwart over elf het hotel verlaten. Tegen half twaalf was een heer, die sprekend op hem leek, voor het loket verschenen en had het juwelendoosje uit de hotelkluis opgevraagd. Hij had zijn handtekening op het ontvangstbewijs gezet en nog nonchalant de opmerking gemaakt: ‘Lijkt niet helemaal op mijn gewone handtekening, maar ik heb mijn hand daarnet bezeerd toen ik uit de taxi stapte.’ De klerk had toen even geglimlacht en alleen maar gezegd dat hij weinig verschil kon zien. Rolf lachte en zei: ‘Hoe dan ook, laat me niet als een boef oppakken. Ik heb namelijk van een Chinees dreigbrieven gekregen en het ergste van alles is dat ik ook wel een beetje op een Chinees lijk – mijn ogen tenminste.’
‘Toen heb ik hem eens goed aangekeken,’ vervolgde de klerk, ‘en toen zag ik ook wat hij bedoelde. Zijn ooghoeken stonden iets naar boven, net als bij een oosterling. Ik had dat nooit eerder opgemerkt.’
‘Ben je helemaal bedonderd,’ schreeuwde Gregory Rolf, terwijl hij zich naar hem toe boog: ‘Zie je daar nu soms iets van?’
De man keek hem scherp aan en schrok. ‘Nee, meneer, bij u zie ik er volstrekt niets van.’ Er was ook werkelijk niets oosters aan de eerlijke, bruine ogen die in de onze blikten.
De man van Scotland Yard bromde: ‘Wat een brutale vent! Dacht dat zijn ogen hem wel eens konden verraden en vatte daarom de koe maar liever zelf bij de horens! Om alle wantrouwen te ontzenuwen. Hij moet u het hotel hebben zien verlaten, meneer, en toen ijlings naar binnen zijn gestapt om zijn slag te slaan.’
‘Hoe zit het met het juwelenkistje?’ vroeg ik.
‘Dat hebben we in de gang van het hotel teruggevonden. Alleen de grote diamant, de Avondster, was eruit.’
We zaten elkaar stomverbaasd aan te kijken. Het hele geval leek zo volkomen onwerkelijk. Veerkrachtig sprong Poirot overeind. ‘Ik kan u hierbij tot mijn spijt niet behulpzaam zijn,’ zei hij met een lichte teleurstelling in zijn stem. ‘Staat u mij toe madame even te bezoeken?’
‘Ik weet niet beter of ze ligt in bed, de schok is te groot voor haar geweest,’ legde Rolf uit.
‘Kan ik u dan misschien even onder vier ogen spreken, monsieur?’ vroeg Poirot.
‘Maar natuurlijk!’
Binnen vijf minuten was Poirot weer terug. ‘Komaan, mon ami,’ riep hij, ‘nu even naar het postkantoor. Gauw een telegram verzenden.’
‘Aan wie?’
‘Lord Yardly.’ Hij sneed elke verdere vraag af door me bij mijn arm te vatten en mee naar buiten te nemen. ‘Komaan, komaan, ik weet hoe ellendig je je voelt door deze hele geschiedenis. Jij had het er misschien in mijn plaats beter vanaf gebracht. Bien! We praten er niet meer over! Eerst maar eens lunchen!’
Tegen vier uur kwamen we op Poirots kamer. Uit een diepe leunstoel rees de gestalte van Lord Yardly op, die hier blijkbaar had zitten wachten. Hij zag er verwilderd en afwezig uit.
‘Ik heb uw telegram gekregen en ben toen direct naar u toe gekomen. Ziet u, ik ben ook even bij Hoffberg langs gegaan en die weet hoegenaamd niets van die kerel van gisteravond, en evenmin iets van zijn telegram aan mij. Denkt u dat…?’
Poirot maakte een afwerend gebaar. ‘Mijn excuses! Ik ben zelf degene geweest die dat telegram verzonden heeft en die kerel die u bedoelt had ik gehuurd.’
‘U? Maar waarom, waarvoor?’ De burggraaf sputterde machteloos.
‘Mijn bedoeling was de ontknoping van het drama wat te bespoedigen!’ verklaarde Poirot een en al welwillendheid.
‘Ontknoping te bespoedigen? Mijn hemel!’ riep Lord Yardly uit.
‘En mijn krijgslist slaagde volkomen!’ vervolgde Poirot opgewekt. ‘Daarom doet het mij zo buitengewoon veel genoegen, mylord, u op dit ogenblik uw steen weer ter hand te kunnen stellen!’ Met een theatraal gebaar toverde hij een flonkerende diamant te voorschijn. Het was werkelijk een schitterende steen.
‘Dat is de Morgenster!’ hijgde Lord Yardly. ‘Daar begrijp ik niets meer van…’
‘Niet?’ vroeg Poirot. ‘Komt er ook niet op aan. Gelooft u mij, het was noodzakelijk dat de steen werd gestolen. Ik beloofde u dat ik er voor zou zorgen dat het kleinood voor u behouden bleef en die belofte heb ik gehouden. Sta mij toe een klein geheimpje te bewaren. Mijn hartelijke groeten aan Lady Yardly en zegt u haar vooral dat het mij veel voldoening schenkt haar de diamant terug te kunnen bezorgen. Wat hebben we een prachtig weer voor de tijd van het jaar, vindt u niet? Bonjour mylord!’
Een en al glimlach drentelde de wonderlijke kleine man naar de deur en leidde de burggraaf naar buiten, voordat deze wist wat hem was overkomen. Mijn vriend kwam toen zachtjes handenwrijvend naar me toe.
‘Poirot,’ zei ik. ‘Ben ik helemaal van lotje getikt of hoe zit het?’
‘Nee, maar zoals gewoonlijk wandel je geestelijk in de mist.’
‘Hoe heb je die steen teruggekregen?’
‘Van Rolf!’
‘Rolf?’
‘Mais oui! De dreigbrieven, die Chinees, het stukje in de Society Gossip, dat was allemaal het werk van Rolf! Die twee diamanten, die zo wonderbaarlijk veel gelijkenis met elkaar vertoonden, bestonden niet! Er was in werkelijkheid maar één diamant, mon ami! Oorspronkelijk in het bezit van de Yardly’s, maar sedert drie jaar in het bezit van Rolf. Hij heeft vanmorgen de zogenaamde roof gepleegd in het hotel, door een beetje schmink bij zijn ooghoeken te smeren. Ik moet de kerel beslist eens in een film zien optreden, want dat is een rasacteur!’
‘Maar waarom zou Rolf in ’s hemelsnaam zijn eigen diamant moeten stelen?’ vroeg ik perplex.
‘O, om meer dan één reden. In de eerste plaats omdat Lady Yardly ongedurig werd.’
‘Lady Yardly?’
‘Je moet begrijpen dat zij zich in Californië erg eenzaam heeft gevoeld. Haar echtgenoot zocht toen elders zijn vermaak. Rolf was knap, en straalde iets romantisch uit. Maar in feite is hij een en al zakelijkheid. Hij maakte Lady Yardly het hof en pleegde vervolgens chantage. Ik heb haar gisteren zover gekregen dat ze alles heeft bekend. Ze bezwoer me dat ze niet over de schreef was gegaan, en dat geloof ik ook onvoorwaardelijk. Maar ik twijfel er niet aan of Rolf had brieven van haar, die gemakkelijk op een voor haar bedenkelijke wijze konden worden uitgelegd. Ze schrok terug voor het schandaal, dat gevolgd zou zijn door een echtscheiding en het moeten afstaan van haar kinderen. Daarom heeft ze gedaan wat hij vroeg. Ze had geen geld van zichzelf en was gedwongen het hem toe te staan haar een glazen replica van de echte steen te geven. Ik werd al dadelijk getroffen door de datum van het toevallige opduiken van de zogenaamde Avondster.
Alles ging goed. Lord Yardly kiest een vaste woonplaats. Maar toen bleek dat hij de steen wellicht te gelde wilde maken. Het bedrog zou dan aan het licht komen. Ze heeft toen, zonder twijfel in wanhoop, alles aan Rolf geschreven. Die was net in Engeland aangekomen. Hij stelde haar gerust door te beloven alles te regelen. Vervolgens bereidde hij een dubbele roof voor. Op deze manier zou hij twee vliegen in één klap kunnen slaan. Hij zou de dame in kwestie kalm houden en tot zwijgen brengen. Ze mocht eens alles aan haar echtgenoot willen opbiechten! Hij zou bovendien nog de verzekerde som van £ 50.000 toucheren! (aha, dat was je vergeten!) en tenslotte zijn diamant ook nog hebben! Op dat moment ging ik me ermee bemoeien. De komst van een deskundige diamanthandelaar wordt aangekondigd. Lady Yardly doet wat ik dacht dat ze onmiddellijk zou doen: ze ensceneert een diefstal – nog veel beter dan ik had gedacht! Maar Hercule Poirot let alleen op feiten. Wat vindt er in feite plaats? De dame in kwestie draaide het licht uit, smeet de deur in het slot, slingerde haar collier de gang in en zette het op een gillen! De grote diamant had ze er boven met een pincet al uitgehaald…’
‘Maar we zagen het collier toch om haar hals hangen!’ protesteerde ik.
‘Neem me niet kwalijk, mon ami. Ze hield haar hand precies voor de plaats waar de steen moest zitten. Het was voorts kinderspel om van tevoren een stukje Chinese zijde tussen de zijdeur te stoppen. Natuurlijk heeft Rolf zijn eigen kleine komedie in elkaar gezet, zodra hij van de diefstal op Yardly Chase had gelezen. Hij heeft zijn rol meer dan voortreffelijk gespeeld!’
‘Wat heb je tegen hem gezegd?’ vroeg ik heel nieuwsgierig.
‘Ik heb hem verteld dat Lady Yardly haar man volkomen in vertrouwen had genomen en dat ik gemachtigd was de diamant in ontvangst te nemen en dat, als hij me de steen niet onmiddellijk ter hand stelde, de politie zou ingrijpen. Ik heb er nog een paar leugentjes aan toegevoegd, de eerste de beste die in mijn gedachten kwamen. Hij werd als was in mijn handen.’
Ik overdacht de zaak even. ‘Je was toch niet helemaal fair tegenover mevrouw Marveli. Die is nu haar steen kwijt, buiten haar schuld!’
‘Bah!’ zei Poirot volkomen harteloos. ‘Wat een pracht van een reclame heeft ze niet gekregen! Dat is het enige waar zo’n type wat om geeft. Die andere vrouw is totaal anders. Bonne mere, très femme!’
‘Jawel,’ zei ik wat aarzelend omdat ik Poirots oordeel over vrouwen nauwelijks deel. ‘Het was dus Rolf die de dreigbrieven in duplo heeft verzonden?’
‘Pas du tout,’ antwoordde Poirot. ‘Ze kwam op advies van Mary Cavendish mijn raad vragen. Maar toen hoorde Lady Yardly van jou dat haar vijandin Mary Marveli haar vóór was geweest. Toen veranderde ze van tactiek en klampte ze zich vast aan iets wat je haar zelf hebt zitten vertellen, mon ami. Een paar vragen waren voldoende om mij de zekerheid te verschaffen dat jij haar over die dreigbrieven het eerst hebt gesproken, niet zij jou! Ze maakte gebruik van de gelegenheid die jouw woorden haar boden.’
‘Dat kan ik niet geloven!’ riep ik pijnlijk getroffen uit.
‘Si, si, mon ami. Wat jammer dat jij zo weinig aan psychologie hebt gedaan. Ze zei toch tegen jou dat ze al die brieven verscheurd had? O, là, là, nóóit zal een vrouw een brief verscheuren als het niet strikt noodzakelijk is! Zelfs als het veel verstandiger zou zijn.’
‘Dat is allemaal prachtig!’ zei ik met een gevoel van opkomende drift. ‘Maar je hebt mij dan toch maar een raar figuur laten slaan! Van het begin tot het eind! Het is allemaal aardig om achteraf alles uit de doeken te doen, maar er zijn grenzen.’
‘Je was zo goed op dreef, mijn waarde. Ik kon het niet over mijn hart verkrijgen jouw illusies ongedaan te maken.’
‘Onzin. Je bent ditmaal iets te ver gegaan.’
‘Mon Dieu, waarom wind je je over niets toch zo op, mon ami?’
‘Ik heb er schoon genoeg van!’ Ik liep de deur uit, die ik met een klap achter me dicht gooide. Poirot had me gewoon in mijn hemd gezet. Ik kwam tot de conclusie dat hij een harde les moest krijgen. Ik zou enige tijd wachten voordat ik hem dit vergaf. Hij had me aangemoedigd mezelf volledig voor aap te zetten!