‘Per slot van rekening,’ mompelde Poirot, ‘is het mogelijk dat ik deze keer niet zal overlijden.’
Deze woorden van de lippen van een herstellende grieppatiënt beschouwde ik als de eerste symptomen van beterschap.
Ik zelf was het eerst voor de bijl gegaan. Toen was Poirot aan de beurt gekomen. Nu zat hij alweer rechtop in de kussens, zijn hoofd nog in een wollen doek gewikkeld. Langzaam nam hij slokjes van een bijzonder schadelijke tisane, die ik, zijn aanwijzingen volgend, voor hem had klaargemaakt. Met welgevallen inspecteerde hij een heel rijtje apothekersflesjes, dat in volgorde van grootte de schoorsteenmantel opsierde.
‘Ja, ja,’ ging mijn kleine vriend verder. ‘Ik zal weer mezelf worden, de grote Hercule Poirot, de schrik van de boosdoeners. Mon ami > cursief?, in de Society Gossip is een paragraaf aan mij gewijd. Kun je je dat voorstellen? Toch is het echt waar! Hier heb ik hem. “Boeven, jullie kunnen allemaal tevoorschijn komen. Hercule Poirot – en geloof me, meisjes, hij is een fraaie Hercules! – onze eigen geliefde society-detective kan jullie niet te grazen nemen. Waarom? Omdat hij zelf la grippe heeft.”!’
Ik knikte hem bemoedigend toe. ‘We zouden niet weten wat we zonder jou moesten beginnen! Gelukkig heb je tijdens je ziekte niets belangrijks gemist.’
‘Dat is waar. De paar gevallen die ik heb moeten afzeggen, gingen me volstrekt niet aan het hart.’
Nu stak onze hospita haar hoofd om de deur. ‘Er is een heer beneden. Hij vraagt monsieur Poirot of kapitein Hastings te spreken. Ik zag dat hij helemaal van streek was. Een keurige heer ook. Daarom breng ik zijn kaartje maar even.’
Ze reikte me een mooi stukje ivoorkarton aan. ‘Roger Havering’ las ik. Poirot knikte in de richting van zijn boekenkast en ik pakte onmiddellijk zijn Who’s who. Poirot nam het boek van mij over en bladerde er even in: ‘Tweede zoon van de vijfde baron Windsor. Huwde in 1913 met Zoe, vierde dochter van William Crabbe.’
‘Hm!’ bromde ik. ‘Als ik me niet vergis, is dat een actrice die vroeger in het Frivolity-theater optrad – maar ze heette Zoe Carrisbrook. Ik herinner me wel dat ze indertijd een knappe jongen aan de haak heeft geslagen, kort voor de Eerste Wereldoorlog.’
‘Wil jij dan even de moeite nemen, Hastings, om te gaan horen welke moeilijkheden onze bezoeker heeft? Excuseer mij vooral!’
Roger Havering bleek een man van een jaar of veertig te zijn, stevig gebouwd, met een bijzonder innemend voorkomen. Op dit ogenblik zag hij er wat verwilderd uit en was klaarblijkelijk aan de grootste opwinding ten prooi.
‘Kapitein Hastings? U bent, als ik het wel heb, met monsieur Poirot geassocieerd? Het is absoluut noodzakelijk dat hij vandaag nog met me mee gaat naar Derbyshire.’
‘Het spijt me, maar dat is onmogelijk. Hij ligt namelijk met griep in bed.’
Hij keek zeer teleurgesteld. ‘Mijn hemel, dat is een grote slag voor me.’
‘Is het dan een ernstige zaak waarvoor u zijn raad zoekt?’
‘Grote genade, ernstig! Mijn oom, de beste vriend die ik had, is gisternacht op laaghartige wijze vermoord!’
‘Hier in Londen?’
‘Nee, in Derbyshire. Ik was in de stad en kreeg vanmorgen een telegram van mijn vrouw. Meteen daarna nam ik me vast voor hierheen te gaan en monsieur Poirot te smeken deze zaak op zich te nemen.’
‘Als u even wilt wachten?’ vroeg ik na een onverwachte ingeving.
Ik snelde naar boven en bracht Poirot met enkele woorden op de hoogte. Hij sneed alle verdere toelichting af: ‘Ik snap het al. Je wou zelf eens gaan kijken, niet? Maar goed, waarom ook niet? Je moet langzamerhand mijn manier van werken kennen. Het enige wat ik vraag is me dagelijks nauwkeurig verslag uit te brengen en de instructies die ik je als antwoord zal telegraferen, stipt na te komen.’
Met het grootste genoegen stemde ik hierin toe.
Een uur later zat ik tegenover Havering in een eersteklascoupé van de Midland Railway, die snel van Londen vandaan reed.
‘Om te beginnen, kapitein Hastings, moet u weten dat het Jachthuis, waar we heen gaan en waar het drama zich heeft afgespeeld, alleen maar een klein jagershuis is, midden op de heide van Derbyshire. Ons eigenlijke huis staat bij Newmarket en we huren in de regel ’s winters een flat in de stad. De huishoudster zorgt voor het onderhoud van het Jachthuis, en is in staat voor ons het noodzakelijke te doen als we er een weekend willen verblijven. In het jachtseizoen nemen we natuurlijk onze eigen bedienden van Newmarket mee. Mijn oom is Harrington Pace (misschien weet u dat mijn moeder een juffrouw Pace was uit New York) en hij woont al een jaar of drie bij ons in huis. Hij heeft nooit goed met mijn vader kunnen opschieten, en evenmin met mijn oudste broer. Ik geloof dat het feit dat ik zo’n beetje de verloren zoon van de familie ben zijn affectie voor mij eerder heeft vergroot dan verkleind. Natuurlijk heb ik geen geld en mijn oom had het in overvloed – met andere woorden: hij betaalde.
Maar al was hij dan ook wel eens veeleisend in sommige opzichten, hij was toch helemaal niet lastig in de omgang, zodat we met z’n drieën in de grootste harmonie konden leven. Twee dagen geleden voelde mijn oom zich een beetje vermoeid van een paar uitjes in de stad. Hij stelde voor een paar dagen in Derbyshire te gaan uitblazen. Mijn vrouw stuurde toen een telegram naar mevrouw Middleton, de huishoudster, en we reisden er die middag heen. Gisteravond moest ik naar de stad terug, maar mijn vrouw en mijn oom bleven buiten. Vanochtend kreeg ik dit telegram.’ Hij overhandigde mij het formulier.
‘Kom terstond > onmiddelijk?. Oom Harrington afgelopen nacht vermoord. Breng goede detective mee als je dat kunt, maar kom in elk geval – Zoe.’
‘Dus u weet nog geen verdere bijzonderheden?’
‘Nee. Ik denk dat we straks wat in de avondbladen zullen vinden. De politie is er ongetwijfeld al bij.’
Het liep tegen drieën toen we bij het kleine stationnetje van Elmer’s Dale uitstapten. Daarvandaan was het nog een kilometer of acht rijden. Toen stonden we voor een klein huisje, opgetrokken uit grijze natuursteen, dat midden tussen de ruige heidevlakten lag.
‘Wat een verlaten plek,’ zei ik met een lichte huivering.
Havering knikte. ‘Ik zal proberen het te verkopen. Ik zou > zal? hier nooit meer kunnen wonen.’
We deden het hek open en liepen over het smalle pad naar de eikenhouten voordeur, toen een bekende gestalte verscheen en ons tegemoet kwam.
‘Ha die Japp!’ riep ik uit. De inspecteur van Scotland Yard grijnsde vriendelijk terug voordat hij zich tot Havering wendde.
‘Meneer Havering, als ik me niet vergis? Ik ben vanuit Londen hierheen gestuurd om de leiding over dit onderzoek op me te nemen en ik zou u graag even willen spreken.’
‘Mijn vrouw…’
‘Die heb ik al gesproken, meneer, en ook de huishoudster. Ik heb niet veel van uw tijd nodig, want ik wil graag naar het dorp terug nu ik alles heb gezien wat hier te zien valt.’
‘Ik weet nog helemaal nergens van.’
‘Natuurlijk niet,’ zei Japp op kalmerende toon. ‘Maar er zijn een paar kleinigheden waarover ik toch alvast uw mening wil horen. Kapitein Hastings kent me wel. Hij zal uw vrouw wel even gaan zeggen dat u in aantocht bent en direct bij haar komt. Wat scheelt de kleine man zelf, Hastings?’
‘Hij ligt met griep in bed.’
‘Werkelijk? Spijt me. Nu ja, beter een half ei dan een lege dop.’
Na deze minder geslaagde geestigheid liep ik op het Jachthuis af. Ik belde, daar Japp de deur achter zich dicht had getrokken. Enkele ogenblikken later werd de deur geopend door een in het zwart geklede vrouw van middelbare leeftijd.
‘Meneer Havering komt zo,’ legde ik uit. ‘De inspecteur van politie stelt hem nog een paar vragen. Ik ben met hem meegekomen uit Londen om deze zaak te bekijken. Wellicht kunt u me in het kort meedelen wat zich gisternacht heeft afgespeeld?’
‘Komt u binnen, meneer.’ Ze sloot de voordeur achter mij en we bevonden ons in de matig verlichte hal. ‘Het was gisteravond na tafel, meneer, toen die man hier kwam. Hij vroeg meneer Pace te spreken, meneer, en toen ik merkte dat hij net zo’n accent had als meneer Pace, zo Amerikaans weet u, liet ik hem in de wapenkamer en ging toen meneer Pace waarschuwen. Hij noemde zijn naam echter niet, wat, nu ik daar weer aan denk, een beetje vreemd was. Ik riep meneer Pace en die leek verbaasd, maar hij zei tegen mevrouw: “Excuseer me een ogenblikje, Zoe, dan zal ik even gaan kijken wat die kerel wil.”
Hij ging toen naar de wapenkamer, ziet u, en ik ging terug naar mijn keuken, maar even later hoorde ik harde stemmen net alsof ze ruzie maakten en toen liep ik de gang in. Mevrouw kwam op hetzelfde ogenblik tevoorschijn en toen viel het schot en daarop volgde een akelige stilte. We liepen allebei vlug naar de wapenkamer, maar vonden de deur op slot. Toen zijn we buitenom gelopen om bij het raam te komen. Dat stond wagenwijd open en binnen lag meneer Pace bloedend op de grond.’
‘Geen spoor van die bezoeker?’
‘Hij moet uit het raam zijn geklommen, meneer, voordat wij erbij waren.’
‘En toen?’
‘Nou, mevrouw Havering heeft mij gestuurd om de politie te halen. Dat was bijna acht kilometer lopen. Ze kwamen met mij mee en de brigadier is toen de hele nacht gebleven. Vanmorgen kwam die inspecteur nog van de Londense politie.’
‘Hoe zag die man eruit, die meneer Pace kwam bezoeken?’
De huishoudster dacht even na. ‘Hij had een zwarte baard, meneer, en was van mijn leeftijd. Hij droeg een lichte overjas. Behalve zijn Amerikaanse accent heb ik niets bijzonders aan hem opgemerkt.’
‘Juist. Nu zou ik, als het kon, mevrouw wel even willen spreken.’
‘Ze is boven, meneer. Zal ik even vragen?’
‘Alstublieft. Zeg haar dat haar man buiten in gesprek is met inspecteur Japp en dat ik degene ben die hij mee heeft gebracht uit Londen en dat ik haar bijzonder graag zo snel mogelijk zou willen spreken.’
‘Heel goed, meneer.’
Ik brandde van ongeduld om alle feiten te verzamelen. Die Japp was me natuurlijk al een paar uur vóór, en zijn haast om weg te komen dreef mij tot de grootst mogelijke activiteit.
Mevrouw Havering liet niet lang op zich wachten. Even later hoorde ik lichte voetstappen op de trap en zag ik een knappe jonge vrouw op me afkomen. Ze droeg een vlammend rode jumper, die haar jeugdige figuur voordelig deed uitkomen. Op haar donkere haren droeg ze een hoedje in ongeveer dezelfde tinten rood. Het drama dat zich had afgespeeld, kon de vitaliteit van haar persoonlijkheid niet doen afnemen.
Ik stelde me voor en ze knikte me toe. ‘Zeker, ik heb vaak van u en uw collega gehoord, kapitein Hastings. U hebt met monsieur Poirot enkele verbluffende zaken tot klaarheid gebracht, is het niet? Knap van mijn man, u zo vlug hier te krijgen. U wilde me enkele vragen stellen? Dat is de vlugste > snelste manier, nietwaar, om overal achter te komen en dit afschuwelijke misdrijf op te helderen!’
‘Ja, graag. Hoe laat is die man hier gearriveerd?’
‘Het zal even vóór negenen zijn geweest. We waren al van tafel en zaten juist met een kopje koffie en een sigaret bij elkaar.’
‘Uw man was al naar Londen teruggekeerd?’
‘Ja, hij had de trein van kwart over zes genomen.’
‘Was hij met de wagen naar het station gegaan, of gaan lopen?’
‘We hebben hier onze eigen wagen niet. Een taxi is hem komen halen, een wagen uit de garage in Elmer’s Dale.’
‘Was meneer Pace helemaal in zijn gewone doen?’
‘Volkomen. Zo normaal als wat.’
‘Kunt u me ook een signalement geven van zijn bezoeker?’
‘Het spijt me, maar dat kan ik niet. Ik heb de man niet gezien. Mevrouw Middleton heeft hem dadelijk > meteen in de wapenkamer gelaten en is toen mijn oom komen roepen.’
‘En wat zei uw oom toen?’
‘Hij scheen het nogal vervelend te vinden, maar hij is wel meteen naar die man toegegaan. Vijf minuten later hoorde ik schreeuwende stemmen. Ik holde de gang in en botste bijna tegen mevrouw Middleton op, die ook al kwam aangerend. Toen viel het schot. De deur van de wapenkamer bleek aan de binnenkant te zijn afgesloten en we moesten dus om het huis heenlopen om bij het raam te komen. Dat duurde natuurlijk even, en in die tussentijd heeft de moordenaar kans gezien weg te komen. Mijn arme oom’ – hier stokte haar stem – ‘was met een kogel door het hoofd geschoten. Ik zag meteen dat hij dood was. Toen heb ik direct mevrouw Middleton naar de politie gestuurd. Ik paste wel op niets in het vertrek aan te raken en liet alles precies zoals ik het gevonden had.’
Ik knikte goedkeurend. ‘Nu wat het vuurwapen betreft?’
‘Daar heb ik niet het minste idee van, kapitein. Een paar revolvers van mijn man hingen aan de muur. Een ervan ontbreekt. Ik heb de aandacht van de politie erop gevestigd en ze hebben toen ook de tweede revolver meegenomen. Als ze de kogel hebben verwijderd, zullen ze wel zekerheid hebben.’
‘Wilt u me de wapenkamer eens laten zien?’
‘Natuurlijk. De politie is er klaar. Het lichaam is weggehaald.’
Zij bracht me naar het toneel van de misdaad. Op dat moment kwam Havering de hal binnen en zijn vrouw snelde hem, met een kort excuus, tegemoet. Ik moest mijn onderzoek alleen verrichten.
De resultaten waren, ik moet het direct bekennen, nogal teleurstellend. In romannetjes vind je altijd aanknopingspunten bij de vleet, maar hier viel niets bijzonders te bespeuren, behalve een grote bloedvlek op het karpet, waar het slachtoffer moest zijn neergestort.
Ik onderzocht alles met de grootste zorgvuldigheid en nam toen een paar foto’s van de kamer. Ook onderzocht ik de grond buiten voor het raam, maar die was zo volkomen doorploegd met de voetsporen van al mijn voorgangers, dat ik het verloren moeite achtte me daar verder mee bezig te houden. Nee, ik had werkelijk alles gezien wat het Jachthuis me nog te bieden had. Ik moest maar naar Elmer’s Dale terugkeren en in contact zien te komen met Japp. Ik nam afscheid van de Haverings en reed terug met de wagen die ons van het station hier had gebracht.
Ik trof Japp in de Gouden Leeuw en hij nam me onmiddellijk mee naar het stoffelijk overschot. Harrington Pace bleek een klein, mager mannetje te zijn geweest, met een gladgeschoren gezicht en een typisch Amerikaans uiterlijk. Hij was in het achterhoofd geraakt en de revolver moest op zeer korte afstand zijn afgevuurd.
‘Hij heeft zijn hoofd misschien even afgewend,’ merkte Japp op, ‘toen moet de ander de revolver hebben gegrepen en hem door het hoofd hebben geschoten. Het exemplaar dat mevrouw Havering ons heeft laten zien, was geladen en dat zal het andere exemplaar vermoedelijk ook geweest zijn. Merkwaardig, wat een stomme dingen de mensen kunnen doen. Stel je voor dat je twee geladen revolvers bij je thuis aan de muur hebt hangen!’
‘Wat is uw indruk van het geval?’ vroeg ik hem toen we het lugubere vertrek hadden verlaten.
‘Eerst had ik mijn verdenkingen tegen Havering zelf. Jazeker!’ vervolgde hij, toen hij mij een uitroep van verbazing hoorde slaken. ‘Die Havering heeft een paar duistere plekjes in zijn verleden. Als jongen in Oxford was er iets niet pluis met de handtekening op een van zijn vaders cheques. Alles ging in de doofpot, natuurlijk. Verder zit hij op het moment behoorlijk diep in de schulden en het zijn schulden waarmee hij niet graag naar zijn oom zou zijn gestapt, terwijl je er zeker van kunt zijn dat het testament van zijn oom voor hem positief zal uitvallen. Ja, ik verdacht hem en daarom wou ik hem te pakken krijgen voordat hij zijn vrouw kon hebben gesproken, begrijpt u? Maar hun verklaringen sluiten als een bus. Ik ben ook aan het station wezen vragen en het staat vast dat hij met de trein van kwart over zes is vertrokken. Omstreeks half elf is hij in Londen aangekomen. Hij is daar rechtstreeks naar zijn club gegaan, vertelt hij, en als ook dat kan worden bevestigd – nu, dan kan hij hier onmogelijk om negen uur zijn oom hebben neergeschoten.’
‘Juist. Ik had u ook willen vragen wat u van dat verhaal over die baard dacht?’
Japp gaf me een knipoogje. ‘Ik denk dat die reuze vlug is aangegroeid – zo in die tien kilometer tussen Elmer’s Dale en het Jachthuis. De meeste Amerikanen die ik ken, hebben een gladgeschoren gezicht. Ja, we zullen de moordenaar moeten zoeken te midden van de Amerikaanse kennissen van de heer Pace. Ik heb de huishoudster eerst ondervraagd en daarna haar meesteres. Hun verhalen kloppen met elkaar. Het spijt me wel dat mevrouw Havering die kerel niet heeft gezien. Dat is een intelligente vrouw en ze zou wellicht nog iets anders hebben opgemerkt dat ons op weg had kunnen helpen.’
Ik schreef een uitvoerig verslag van mijn bevindingen aan Poirot. Ik was nog in staat enkele andere bijzonderheden aan mijn relaas toe te voegen, voordat ik de brief postte.
De kogel werd verwijderd en bleek te zijn afgevuurd uit een revolver van precies hetzelfde kaliber als het exemplaar dat nog in de wapenkamer was aangetroffen. Verder waren de gangen van Havering op de vorige avond nagegaan en het stond vast dat hij zich op de aangegeven uren en plaatsen in Londen had bevonden.
In de derde plaats deed zich nog een ander opzienbarend incident voor. Een forens uit Ealing, die ’s morgens op weg naar het station Haven Green was overgestoken, had een in bruin papier gewikkeld pakje bij een hek zien liggen. Bij opening bleek het een revolver te bevatten. Hij had het vuurwapen bij de plaatselijke politie ingeleverd, en voor het avond was bleek dit het wapen te zijn waarnaar we zochten, een duplicaat dus van het exemplaar dat mevrouw Havering aan de politie ter hand had gesteld. Er bleek één kogel te zijn afgeschoten.
Dit alles voegde ik aan mijn verslag toe. De volgende morgen aan het ontbijt kreeg ik van Poirot het volgende telegram:
‘Spreekt vanzelf dat de man met de baard niet Havering kon zijn. Zoiets kan alleen maar in jouw brein of in dat van Japp opkomen – telegrafeer signalement van die huishoudster en wat ze aan had, idem van mevrouw Havering –verpruts geen tijd met interieuropnamen, zijn onderbelicht en in het geheel niet artistiek.’
Het deed me nogal geforceerd grappig aan. Verder leek het me dat Poirot het wel erg jammer vond dat hij er zelf niet bij kon zijn. Zijn verzoek om de kleding van beide vrouwen te gaan beschrijven leek me bespottelijk, maar ik voldeed eraan, voor zover een man daartoe in staat is. Om elf uur kwam Poirots antwoord alweer: ‘Raad Japp aan die huishoudster te arresteren voor het te laat is.’
Stomverbaasd liep ik met dit telegram naar Japp. Hij vloekte zachtjes toen hij het gelezen had. ‘Monsieur Poirot is niet gek. Als hij zoiets zegt, moet er een reden voor zijn. Ik heb die vrouw er nauwelijks op aangekeken. Ik geloof niet dat ik zover kan gaan haar te arresteren, maar ik zal haar laten schaduwen. Laten we haar samen direct nog maar eens opzoeken.’
Maar het bleek al te laat te zijn. Mevrouw Middleton, die bedaarde, kalme vrouw van middelbare leeftijd, bleek spoorloos verdwenen te zijn. Haar koffer had ze achtergelaten. Die bevatte alleen normale kledingstukken. Daarin was geen enkel aanknopingspunt voor haar identiteit of verblijfplaats te vinden.
Van mevrouw Havering werden we ook niet veel wijzer. ‘Ik heb haar drie weken geleden in dienst genomen, toen mevrouw Emery vertrok. Ik kreeg haar via het bemiddelingsbureau van mevrouw Selbourne in Mount Street. Een uitstekend adres. Ik heb er al mijn meisjes vandaan. Ze stuurde verschillende vrouwen naar me toe, maar ik vond mevrouw Middleton de geschiktste. Ze had bovendien uitstekende referenties. Ik nam haar onmiddellijk in dienst en heb het bureau daarvan bericht gezonden. Ik kan niet geloven dat er met haar iets niet in orde zou zijn. Het was zo’n keurige, bescheiden vrouw.’
Het hele geval was beslist een mysterie. Het was duidelijk dat de vrouw de misdaad niet zelf kon hebben begaan, omdat mevrouw Havering bij haar in de hal had gestaan toen het schot weerklonk. Toch moest ze in relatie met de moordenaar hebben gestaan, anders zou ze niet zo plotseling van het toneel zijn verdwenen.
Ik telegrafeerde deze jongste ontwikkelingen naar Poirot en stelde voor navraag te doen bij het bemiddelingsbureau van mevrouw Selbourne.
Poirots antwoord liet niet lang op zich wachten: ‘Heeft geen zin bij kantoor te informeren, daar zal ze wel onbekend zijn – tracht te weten te komen welk vervoermiddel haar de eerste keer naar Jachthuis heeft gebracht.’
Ik deed wat hij vroeg, al tastte ik volmaakt in het duister. De middelen van vervoer in Elmer’s Dale waren uiterst beperkt. De plaatselijke garage hield er maar twee versleten Fordjes op na en aan het station stonden slechts twee huurrijtuigen. Van geen van de vier was op de bewuste datum gebruik gemaakt. Desgevraagd vertelde mevrouw Havering nog dat ze de vrouw voldoende geld had gegeven om naar Derbyshire te komen en een auto of een taxi te nemen van het station naar het Jachthuis.
Meestal stond een van de Fords bij het station, voor het geval een reiziger een auto nodig had. In aanmerking nemend dat op die noodlottige avond niemand op het station een reiziger – al dan niet met zwarte baard –had opgemerkt, moest wel worden aangenomen dat hij per auto was gekomen. Deze moest in de buurt zijn neergezet, om er na de misdaad snel vandoor te kunnen gaan. Waarschijnlijk had diezelfde wagen ook de mysterieuze huishoudster indertijd naar het Jachthuis gereden.
Ik moet nog vermelden dat navraag bij het bemiddelingsbureau de voorgevoelens van Poirot geheel en al bevestigde. Er was nooit een mevrouw Middleton in hun boeken voorgekomen. Men had de aanvrage > aanvraag van mevrouw Havering voor een huishoudster genoteerd en verscheidene sollicitanten naar haar toegestuurd. Toen ze het honorarium voor hun bemiddelingswerk had overgemaakt, had zij verzuimd te berichten welke kandidate ze had aangenomen.
Enigszins ontmoedigd keerde ik naar Londen terug. Ik trof Poirot in een luie stoel bij de kachel, gehuld in een opvallend kleurrijke, zijden kamerjas. Hij verwelkomde mij allerhartelijkst.
‘Mon ami Hastings! Wat ben ik blij je te zien. Wil je wel geloven dat ik je toch moeilijk zou kunnen missen? Heb je genoten? Heb je lekker heen en weer gerend met die brave Japp? Heb je naar hartelust gespeurd en gesnuffeld?’
‘Poirot!’ riep ik uit. ‘Het hele geval is een duister mysterie! Het zal wel nooit worden opgelost.’
‘Het is waar dat de kans klein is dat we hier triomfen mee kunnen oogsten.’
‘Deze noot is niet gemakkelijk te kraken.’
‘O, wat het kraken van noten betreft, laat dat gerust aan mij over. Een eekhoorn kan bij mij in de leer komen,’ antwoordde Poirot. ‘Dat vind ik hier het probleem niet. Ik weet best wie meneer Harrington Pace heeft vermoord!’
‘Wat zeg je me daar? Hoe ben je daar achter gekomen?’ vroeg ik.
‘Door jouw duidelijke en bondige antwoorden op mijn telegrammen kwam ik er achter. Kijk eens hier, Hastings, laten we de feiten eens methodisch rangschikken. Meneer Harrington Pace bezat een groot fortuin. Dat gaat nu, na zijn dood, vrijwel zeker naar zijn neef. Eerste feit. Zijn neef zit, naar bekend is, vrijwel op zwart zaad. Feit nummer twee. Zijn neef staat voorts bekend – laten we zeggen als een man die zedelijk niet al te hoog mag worden aangeslagen. Feit nummer drie…’
‘Maar we hebben het bewijs in handen dat Roger Havering rechtstreeks naar Londen is gereisd!’
‘Précisément! Daarom maakten we de zeer juiste gevolgtrekking, dat als meneer Havering met de trein van kwart over zes is vertrokken en meneer Harrington Pace niet voor die tijd is vermoord en de dokter het uur van zijn dood bij de sectie niet verkeerd heeft getaxeerd, meneer Havering zijn oom onmogelijk kan hebben doodgeschoten. Maar er was ook nog altijd een mevrouw Havering, Hastings!’
‘Onmogelijk! De huishoudster stond naast haar toen het schot werd afgevuurd.’
‘Ja, ja, de huishoudster, zeg je. Maar die huishoudster is spoorloos!’
‘Die sporen we wel weer op!’
‘Dat betwijfel ik. Er was iets zeer mysterieus aan die huishoudster, vond je niet, Hastings? Mij trof dat meteen.’
‘Ze is er vandoor gegaan toen ze haar rol had gespeeld.’
‘En wat was die rol precies?’
‘Wel, ik vermoed dat ze haar medeplichtige in huis heeft toegelaten, die man met die zwarte baard.’
‘Helemaal niet, dat is haar rol niet geweest. Dat was alleen het verschaffen van een alibi aan mevrouw Havering op het moment dat het schot werd gelost. En er is geen mens die haar zal vinden, mon ami, om de eenvoudige reden dat dat mens nooit in werkelijkheid heeft bestaan!’
‘Hoe bedoel je dat, Poirot?’
‘Ik wil alleen maar zeggen dat Zoe Havering een actrice is geweest voor haar huwelijk. Japp en jij hebben die huishoudster alleen maar in het schemerduister van de hal gezien, een onaanzienlijk mensje van middelbare leeftijd, in het zwart gekleed, met een zwak, onduidelijk stemgeluid.
Tenslotte hebben jij noch Japp noch de plaatselijke politie, die door de huishoudster werd gewaarschuwd, mevrouw Middleton ooit in gezelschap van haar mevrouw aangetroffen. Het is voor die brutale en slimme vrouw eenvoudig kinderspel geweest.
Onder het voorwendsel “haar mevrouw” van boven te halen, is ze voor je ogen de trap opgelopen. Ze heeft toen haar vlammend rode jumper aangetrokken en een dito hoedje met donkere krullen over haar grijze pruik gezet. Een paar handige kleurtjes op haar wangen, wat lippenstift op haar mondje en daar daalde Zoe Havering de trappen af, met haar heldere, galmende stem.
Niemand besteedt bijzonder veel aandacht aan de huishoudster. Waarom zou men dat ook doen? Er is niets dat haar met de misdaad in verband brengt. Ook zij heeft een alibi.’
‘Maar die revolver die ze bij Ealing hebben gevonden! Die kan mevrouw Havering daar toch onmogelijk hebben neergelegd!’
‘Inderdaad, dat karweitje heeft Roger Havering opgeknapt. Maar dat was nu juist hun fout. Dat bracht me op het juiste spoor. Een man die een moord heeft gepleegd met een vuurwapen dat hij op de plaats van het misdrijf heeft gevonden, neemt zo’n ding natuurlijk niet mee op reis, maar gooit het onmiddellijk weg. Nee, de beweegreden was duidelijk. De misdadigers wilden de aandacht vestigen op een plaats ver van Derbyshire vandaan; ze wilden de politie zo snel mogelijk uit de buurt van het Jachthuis weg hebben. Het spreekt vanzelf, dat de bij Ealing gevonden revolver niet het exemplaar is geweest waarmee meneer Pace werd doodgeschoten. Roger Havering heeft er een schot mee gelost en het wapen toen mee naar Londen genomen. Hij is dadelijk > meteen naar zijn club gegaan om zichzelf een alibi te bezorgen, is toen als een haas teruggegaan naar Ealing, een kwestie van twintig minuten met de trein, deponeerde het pakje ter plaatse, waar het de andere dag gevonden is, en is toen naar de stad teruggekeerd. Dat aardige vrouwtje van hem heeft doodkalm na het eten de niets vermoedende oom van achteren neergeschoten – je herinnert je dat de schotwond in het achterhoofd zat? Dat is op zichzelf al een belangrijk detail. Ze laadde de revolver opnieuw en hing die op dezelfde plaats aan de muur en begon toen aan dat handig in elkaar gezet toneelstukje.’
‘Ongelofelijk!’ zei ik zachtjes en gefascineerd. ‘Maar toch…’
‘Maar toch is het de waarheid! Bien sûr, mijn vriend, het is de waarheid. Maar om nu dat echtpaar voor de rechter te brengen, dat is vers twee… Hoe het ook zij, Japp moet zijn uiterste best maar doen – ik heb hem volledig ingelicht – maar ik ben heel bang, Hastings, dat we hem zullen moeten overlaten aan het lot, of le bon Dieu, waar jij ook de voorkeur aan mag geven.’
Ook dit voorgevoel van Poirot werd bewaarheid. Japp was volkomen overtuigd van de juistheid van Poirots theorie, maar niet in staat het wettige en overtuigende bewijs te leveren dat nodig was om een gerechtelijk vonnis te verkrijgen.
Het aanzienlijke fortuin van meneer Pace is dus overgegaan in handen van zijn moordenaars. Niettemin heeft de wrekende gerechtigheid hen achterhaald. Toen ik in de krant las dat Roger en mevrouw Havering behoorden tot diegenen die het neerstorten van de Air Mail met bestemming Parijs niet hadden overleefd, wist ik dat er gerechtigheid was geschied.